ECLI:NL:RBZWB:2020:6044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9186 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en verzoek om voorlopige voorziening

Op 3 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. De intrekking vond plaats op basis van een onduidelijke woon- en leefsituatie en het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 oktober 2020, dat later werd vervangen door een besluit van 26 oktober 2019. Tijdens de zitting op 19 november 2020 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Het college stelde dat verzoekster niet alle gevraagde gegevens had overgelegd, waaronder bankafschriften en bewijsstukken van haar verblijven in het buitenland. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster onvoldoende had aangetoond dat zij aan de informatieverplichtingen had voldaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering met ingang van 1 juni 2020 en 21 augustus 2020 naar verwachting stand zou houden in bezwaar. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9186 PW VV

uitspraak van 3 december 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. M. Yigitdol,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 oktober 2020 van het college inzake de intrekking van haar uitkering op grond van de Participatiewet. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met het besluit van 26 oktober 2019 heeft het college het besluit van 9 oktober 2020 vervangen. De voorzieningenrechter acht verzoeksters bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening daarom te zijn gericht tegen het besluit van 26 oktober 2019 (bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 november 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, haar nicht [naam nicht] , en tolk [naam tolk] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoekster ontvangt van het college met ingang van 25 februari 2014 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op deze uitkering wordt de kostendelersnorm toegepast; per 10 januari 2019 de kostendelersnorm van een driepersoonshuishouden, omdat de jongste zoon van verzoekster 21 jaar is geworden. Verder wordt rekening gehouden met het gegeven dat [naam vader] , vader van verzoeksters jongste kind, voor haar alimentatie (€ 25,63) moet betalen. Verzoekster heeft op dit moment nog twee thuiswonende kinderen, [naam kind 1] (geboren op 10 januari 1998) en [naam kind 2] (geboren op 26 januari 2010).
In 2017 heeft het college onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van verzoekster. Het college heeft naar aanleiding daarvan verzoeksters uitkering met ingang van 1 augustus 2017 ingetrokken, omdat zij volgens het college een gezamenlijke huishouding voerde met [naam vader] . Na bezwaar is deze intrekking niet langer gehandhaafd.
Met de brief van 4 augustus 2020 heeft het college aan verzoekster in het kader van een nieuw rechtmatigheidsonderzoek verzocht om bepaalde gegevens te overleggen. Verzoekster wordt een termijn gegeven tot 18 augustus 2020 met de waarschuwing dat als de gegevens niet of niet volledig worden verstrekt haar bijstandsuitkering kan worden opgeschort.
Met het besluit van 21 augustus 2020 heeft het college verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van dezelfde datum opgeschort, omdat zij niet (volledig) heeft voldaan aan het verzoek van 4 augustus 2020 om bepaalde gegevens te overleggen. Het gaat onder meer om:
- Alle bankafschriften van verzoeksters rekening en die van haar kinderen vanaf
1 januari 2020 tot en met heden.
  • Alle bankafschriften van verzoeksters rekening en die van haar kinderen, die niet door verzoekster waren opgegeven, vanaf 3 maanden voorafgaande aan de bijstandsverlening tot en met heden.
  • Controleerbare en verifieerbare bewijzen over herkomst en doel als uit de afschriften stortingen of bijschrijvingen blijken.
  • Controleerbare en verifieerbare schriftelijke bewijzen van aan- en verkoop vanaf
1 januari 2020 tot en met heden van alle voertuigen die verzoekster in bezit heeft (gehad) of waarover zij de beschikking heeft (gehad).
- Controleerbare en verifieerbare gegevens over haar verblijven in het buitenland vanaf 1 januari 2018 en bewijzen hoe zij die heeft bekostigd.
Met de brief van 14 september 2020 heeft het college nogmaals verzocht om voormelde gegevens. Verzoekster dient deze gegevens voor 22 september 2020 te overleggen.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 1 juni 2020 ingetrokken. Het college stelt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat er sprake is van een onduidelijke woon- en leefsituatie. Het college stelt dat uit onderzoek is gebleken dat [naam vader] in verzoeksters woning aanwezig is. Tijdens observatieonderzoek is de auto van [naam vader] vrijwel dagelijks aangetroffen in de buurt of voor de woning van verzoekster – ook na 2 oktober 2020 – en is [naam vader] in de buurt van die woning gezien. Verzoekster heeft tijdens het gesprek op 2 oktober 2020 verklaard dat [naam vader] bij haar op de bank blijft slapen, dat hij komt voor haar dochter en dat hij bij haar eet. Verzoekster heeft niet aangegeven en ook niet aan kunnen tonen wanneer [naam vader] bij haar verblijft. Tijdens het huisbezoek op 2 oktober 2020 zijn in de woning van verzoekster meerdere personen aangetroffen, waaronder verzoeksters schoondochter en een vriend van haar zoon. Verzoekster heeft verklaard dat die af en toe bij haar verblijven. Tijdens het huisbezoek is echter ook gebleken dat de zolderkamer volledig is ingericht als slaapkamer. Verzoekster heeft ook ten aanzien van haar schoondochter en de vriend van haar zoon niet aangegeven en ook niet aan kunnen tonen wanneer zij bij haar verblijven. Het college heeft de waterstanden van verzoekster opgevraagd. Hieruit is een verbruik voor minimaal een vierpersoonshuishouden gebleken, terwijl verzoekster een driepersoonshuishouden heeft. Hieruit volgt volgens het college dat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht en daardoor is sprake van een onduidelijke woon- en leefsituatie. Verzoekster heeft de onduidelijkheden niet opgehelderd. Het college stelt dan ook dat het recht op bijstand niet langer vast te stellen is en trekt dat met ingang van 1 juni 2020 (de datum van de eerste waarneming) in.
Daarnaast trekt het college verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van 21 augustus 2020 in, omdat zij niet alle verzochte gegevens heeft overgelegd na de geboden hersteltermijn. Het gaat om afschriften van de bankrekening van verzoeksters minderjarige dochter en om gegevens met betrekking tot de bijschrijvingen van derden, verzoeksters auto en haar verblijven in het buitenland. Het college acht de overgelegde screenshots van de rekening van verzoeksters dochter onvoldoende, omdat daarop het IBAN-nummer en het recente saldo niet zichtbaar zijn, een omschrijving bij diverse transacties ontbreekt en verzoekster niet heeft aangegeven wanneer de bankrekening is geopend. Daarnaast is er geen verifieerbaar en controleerbaar bewijs overgelegd met betrekking tot herkomst en doel van de bijschrijvingen van derden op deze rekening. Het college heeft aan verzoekster verzocht om controleerbare schriftelijke bewijzen te overleggen van de aan- en verkoop van alle in de periode 1 januari 2020 tot en met heden in haar bezit (geweest) zijnde auto’s of waarover zij de beschikking heeft (gehad). Die heeft zij niet overgelegd. Bovendien komt hetgeen verzoekster aan haar bewindvoerder heeft meegedeeld over de datum van aanschaf van de Renault Clio met kenteken [kenteken] niet overeen met de gegevens van de RDW en de waarnemingen. Het college heeft aan verzoekster ook gevraagd om gegevens met betrekking tot haar verblijven in het buitenland vanaf 1 januari 2018 en om aan te tonen op welke manier zij die reizen heeft bekostigd. Verzoekster heeft over haar verblijven in het buitenland stukken overgelegd, maar daaruit blijkt niet hoe die zijn bekostigd. Nu verzoekster niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd, trekt het college verzoeksters recht op bijstand (ook) met ingang van de datum van opschorting, 21 augustus 2020, in.
3.
Verzoek
Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat zij alleen met haar zoon en dochter woont. [naam vader] woont niet bij haar. Hij komt slechts af en toe op willekeurige dagen en tijden om zijn dochter te bezoeken. Er is geen sprake van structureel verblijf op vaste dagen noch van overnachting. Het college heeft ook niet aangetoond dat [naam vader] , bij het aantreffen van hem of zijn auto, bij verzoekster is (geweest) of verblijft dan wel structureel bij verzoekster overnacht of eet. [naam vader] is niet waargenomen in zijn auto of in de woning van verzoekster. Vanwege de willekeurige bezoekmomenten van [naam vader] is het vanzelfsprekend dat verzoekster geen concrete tijden of dagen kan noemen. Verzoekster betwist ook dat haar schoondochter en de vriend van haar zoon bij haar wonen. Deze personen waren slechts op visite en blijven alleen sporadisch logeren. Verzoekster erkent dat de zolder is ingericht, maar niet concreet voor verblijf door een bepaald persoon. Dat heeft het college ook niet aannemelijk gemaakt. Verder is het door het college benoemde waterverbruik onvoldoende om te stellen dat er een onduidelijke woon- en leefsituatie is. Volgens vaste rechtspraak kan het waterverbruik alleen als ondersteunend bewijs dienen. Verzoekster stelt dan ook dat er geen enkele reden is om te twijfelen aan haar woonsituatie. Zij heeft de inlichtingenplicht daarom niet geschonden en de intrekking van haar bijstandsuitkering met ingang van 1 juni 2020 houdt geen stand. In 2017 heeft het college voor de eerste keer geprobeerd de bijstandsuitkering te beëindigen op soortgelijke gronden. Daartegen is met succes bezwaar gemaakt. De situatie herhaalt zich nu, maar er is niets veranderd ten opzichte van de situatie destijds.
Met betrekking tot de tweede grond voor intrekking van haar bijstandsuitkering stelt verzoekster dat haar budgetbeheerder met de e-mail van 23 september 2020 zo volledig mogelijk gegevens heeft verstrekt aan het college. De bankrekening van haar dochter is geopend door [naam vader] en wordt door hem beheerd. Uit de afschriften blijkt ook dat alleen [naam vader] geld overmaakt op die rekening. Dit is zakgeld voor zijn dochter. Over de auto heeft verzoekster verklaard dat de datum van registratie in de RDW de datum van aanschaf is. Deze auto is contant door verzoeksters zoon [naam kind 1] betaald en op haar naam geregistreerd. Omdat de betaling contant is gedaan heeft verzoekster geen betaalbewijs. Verzoekster heeft de helft van de auto betaald en voldaan uit haar spaargeld. Overigens is de waarde van de auto maar € 400,-, wat valt onder het toegestane bedrag op grond van de Participatiewet voor voertuigen. Ten aanzien van haar verblijven in het buitenland stelt verzoekster dat het onredelijk is om over een periode die zover in het verleden ligt gegevens op te vragen. Volgens verzoekster zijn die niet van wezenlijk belang voor het recht op bijstand. Overigens heeft verzoekster in 2018 en 2019 de vakanties in het buitenland gemeld bij het college. Het college had binnen een redelijke termijn over dat verblijf informatie kunnen vragen, maar heeft dat niet gedaan. Daarnaast heeft de budgetbeheerder afdoende informatie verstrekt in het e-mailbericht en verzoekster in haar verklaring. Er zijn afschriften overgelegd van de leefgeldrekening waaruit blijkt welke bedragen voor vakanties zijn opgenomen. Aannemelijk is dan ook wat de periode van verblijf is geweest, dat verzoekster familie heeft in Turkije en daar kosteloos heeft verbleven als logé. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
4.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5.
Wettelijk kader
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald - voor zover hier van belang - dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de voortzetting van de bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd.
Artikel 54 van de Participatiewet bepaalt:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
6.
Oordeel van de voorzieningenrechter
Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van het college, waarbij verzoeksters bijstandsuitkering is ingetrokken, in bezwaar standhoudt. Als die vraag ontkennend wordt beantwoord kan er aanleiding zijn om een voorlopige voorziening te treffen. Uitgangpunt is dat dan een voorlopige voorziening wordt getroffen met ingang van de datum van het verzoek, in dit geval 23 oktober 2020.
Spoedeisend belang
Voordat aan die vraag inhoudelijk kan worden toegekomen dient te worden beoordeeld of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Het college heeft ter zitting gesteld dat verzoekster zich op 20 oktober 2020 heeft gemeld voor een nieuwe bijstandsuitkering maar zij heeft de aanvraag nog steeds niet geretourneerd. Als zij dat wel had gedaan binnen de daarvoor gegeven termijn (uiterlijk 11 november 2020) was aan haar naar alle waarschijnlijkheid inmiddels weer een bijstandsuitkering verstrekt en was deze procedure niet nodig geweest.
Feit blijft echter dat verzoeksters bijstandsuitkering ten tijde van de behandeling van dit verzoek om voorlopige voorziening is ingetrokken en dat zij nog geen nieuwe bijstandsuitkering heeft. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat verzoekster geen inkomsten heeft en ziet aanleiding om een spoedeisend belang aanwezig te achten.
Inhoudelijk
Het college heeft de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 1 juni 2020 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, omdat – vanwege een onduidelijk woon- en leefsituatie door schending van de inlichtingenplicht – het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld.
Daarnaast heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van
21 augustus 2020 na opschorting ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, omdat zij – ook na het bieden van een hersteltermijn – de volgende gegevens niet heeft overgelegd:
- de volledige bankafschriften van haar dochter
- bewijsstukken over herkomst en doel van bijschrijvingen op die rekening
- stukken met betrekking tot aan- en verkoop van auto’s van verzoekster
- stukken hoe verzoekster haar verblijven in het buitenland heeft bekostigd
Verzoekster heeft onder verwijzing naar de zesmaandenjurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gesteld dat de intrekkingen hoe dan ook (deels) geen stand kunnen houden.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van deze stelling dat die rechtspraak alleen van toepassing is op (wettelijk niet-verplichte) terugvorderingen en niet op intrekkingen, zoals in dit geval. De voorzieningenrechter verwijst onder meer naar een uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:952). Deze grond treft dan ook geen doel.
Intrekking na opschorting
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel
54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
Bankrekening dochter
Verzoekster heeft prints van de Rabo-app overgelegd met gegevens van de bankrekening van haar dochter. De bewindvoerder heeft aangegeven dat [naam vader] die bankrekening heeft geopend, 9-10 maanden geleden. Omdat [naam vader] niet weet hoe hij bankafschriften moet downloaden heeft hij prints gemaakt van de app. Verzoekster heeft over deze bankrekening verklaard dat [naam vader] zakgeld op deze rekening stort voor haar dochter, het kleine bedragen zijn en dat alleen haar dochter een pas heeft van deze rekening.
Het college stelt in het bestreden besluit dat verzoekster hiermee niet heeft voldaan aan het verzoek om volledige afschriften van de bankrekening van haar dochter, onder meer omdat op de prints het IBAN-nummer en recente saldo niet zichtbaar is en de omschrijving bij diverse transacties ontbreekt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college terecht gesteld dat met het overleggen van deze prints niet is voldaan aan het verzoek om volledige bankafschriften, omdat op de prints bepaalde gegevens ontbreken. Niet gesteld noch gebleken is dat verzoekster de volledige bankafschriften niet zou kunnen verkrijgen dan wel overleggen. Verzoekster heeft wel gesteld dat [naam vader] (alleen) het beheer heeft over deze rekening. Zij heeft dat echter niet aannemelijk gemaakt met stukken. Bovendien heeft (ook) verzoeksters inwonende minderjarige dochter de beschikking over deze rekening. Verzoekster heeft namelijk verklaard dat zij een bankpas heeft van die rekening. Nu verzoekster niet binnen de daarvoor gestelde termijn de volledige afschriften van de bankrekening van haar dochter heeft overgelegd en niet is gebleken dat haar dat niet te verwijten is, is het college bevoegd haar bijstandsuitkering in te trekken.
Auto
Verzoekster heeft over de aankoop van haar Renault Clio verklaard dat zij die gekocht heeft bij een Turkse verkoper/garage, dat zij die samen met haar zoon heeft bekostigd, dat hij de auto contant heeft betaald en dat deze auto op 22 juni 2020 op haar naam is gezet. Omdat de auto contant is betaald stelt verzoekster daarvan geen factuur te kunnen overleggen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan van verzoekster echter wel gevergd worden dat zij een factuur opvraagt en overlegt dan wel andere stukken met betrekking tot de aankoop van haar auto, temeer nu zij die auto – zoals zij zelf heeft verklaard – niet heeft gekocht van een particulier maar van een garage/Turkse verkoper. Nu verzoekster deze stukken niet heeft overgelegd, is het college om deze reden eveneens bevoegd haar bijstandsuitkering in te trekken.
7.
Conclusie
De voorzieningenrechter heeft de verwachting dat het besluit van het college, waarbij verzoeksters bijstandsuitkering (na opschorting) met ingang van 21 augustus 2020 is ingetrokken, in bezwaar standhoudt. Die intrekking houdt in ieder geval stand om de reden dat verzoekster niet binnen de daarvoor gestelde termijn volledige afschriften van haar dochters bankrekening en stukken met betrekking tot de aanschaf van haar auto heeft overgelegd en niet is gebleken dat dat haar niet te verwijten is. Alhoewel betwijfeld kan worden of de intrekking van verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van 1 juni 2020, gelet op de uitwijkjurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
13 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4847)), in bezwaar stand kan houden, is de verwachting dat de intrekking met ingang van 21 augustus 2020 – zoals hiervoor geoordeeld – wel standhoudt. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening (met ingang van de datum van het verzoek, 23 oktober 2020) en wijst het verzoek daartoe af.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijst, is er geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 3 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.