ECLI:NL:RBZWB:2020:5801

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_1008
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake niet-ontvankelijkverklaring van bijstandsaanvraag door gemeente Breda

Op 23 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 14 januari 2020, waarin zijn bezwaar tegen de stopzetting van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is verschenen op een uitnodiging voor een intakegesprek, wat leidde tot de stopzetting van de aanvraagprocedure. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schriftelijke aanvraag, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat de melding van de eiser niet gelijkgesteld kon worden aan een aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van de eiser niet slaagde, gezien de duidelijke communicatie van het college over de gevolgen van het niet verschijnen op de afspraak. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1008 PW

uitspraak van 23 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 januari 2020 (bestreden besluit) van het college over de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen de stopzetting van eisers aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 november 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft zich bij het college gemeld voor een aanvraag van een bijstandsuitkering. Deze melding is gedaan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen via de website www.werk.nl.
Bij brief van 5 november 2019 is eiser door het college uitgenodigd voor een persoonlijk intakegesprek op 27 november 2019. Omdat eiser niet op het gesprek is verschenen, heeft het college de aanvraagprocedure stopgezet en dit telefonisch medegedeeld aan eiser.
Bij brief van 12 december 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het stopzetten van de aanvraagprocedure.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser geen schriftelijke aanvraag om bijstand heeft ingediend in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat daarom geen sprake is van een afwijzing van een aanvraag waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
2. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat in de brief van het college van 13 november 2019 in de eerste regel staat te lezen ‘U ontvangt een bijstandsuitkering van de Gemeente Breda…’ en de tweede regel gaat over het weer zo snel mogelijk werk vinden. Dit is verwarrend. Omdat eiser inmiddels zelf al werk had geregeld en alle bewijsstukken had ingediend, ging hij er vanuit dat het intakegesprek op 27 november 2019 niet meer nodig was. Hij vraagt zich ook af waarom het intakegesprek dan niet meteen bij de indiening van de aanvraag wordt gehouden, als pas met dat gesprek een aanvraag tot stand is gekomen. De handelwijze van het college met betrekking tot de aanvraag is voor eiser niet te volgen. Het feit dat het gesprek op 27 november 2019 om begrijpelijke redenen niet is doorgegaan, rechtvaardigt volgens eiser niet de conclusie dat er geen aanvraag is gedaan. Eiser heeft een schriftelijke aanvraag ingediend en het college heeft verzuimd een schriftelijke beslissing op die aanvraag aan eiser te doen toekomen. Nu het college zelf tekort is geschoten in zijn verplichtingen richting de burger, past het niet dat die overheid het bezwaar van die burger niet-ontvankelijk verklaart.
3. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Artikel 43, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) bepaalt dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vaststelt.
Ingevolge artikel 44, derde lid, van de Pw kan, indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.
4.1
In geschil is of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daaraan gaan de vragen vooraf of er sprake is van een aanvraag en een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat van beide geen sprake is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Naar aanleiding van de melding voor de aanvraag van een bijstandsuitkering is eiser door het college uitgenodigd voor een persoonlijk intakegesprek op 27 november 2019. Vaststaat dat eiser, zonder afmelding, niet is verschenen op de afspraak bij het college op 27 november 2019. Uit artikel 44 van de Pw volgt dat de melding en de aanvraag twee te onderscheiden juridische begrippen zijn (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:602). Uit artikel 43, eerste lid, van de Pw, in verbinding met artikel 4:1 van de Awb volgt dat een aanvraag om bijstand schriftelijk moet worden gedaan. Ter zitting heeft het college verklaard dat het geen schriftelijke aanvraag heeft ontvangen van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser derhalve geen aanvraag ingediend, maar heeft hij zich enkel gemeld bij het college. Nu er in de onderhavige zaak geen sprake is van een aanvraag, heeft het college tot stopzetting van de procedure besloten. Dit is een feitelijke handeling zonder rechtsgevolg (zie voor vergelijkbare zaken Centrale Raad van Beroep 2 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:BX9088 en 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:983). Hieruit vloeit voort dat, nu in deze zaak geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, er ook geen bezwaar en beroep mogelijk is.
4.3
Ten aanzien van de grond dat eiser er vanuit ging dat het persoonlijk intakegesprek op 27 november 2019 niet meer nodig was, omdat hij inmiddels zelf ander werk had geregeld en alle bewijsstukken voor de aanvraag al waren ingediend, overweegt de rechtbank het volgende. Het college heeft in de uitnodiging van 5 november 2019 voor dat gesprek duidelijk vermeld dat indien eiser zonder berichtgeving niet op de afspraak verschijnt, het college er dan vanuit gaat dat eiser geen vervolg wenst op de melding en dat alle gegevens zullen worden vernietigd. Verder wordt duidelijk vermeld dat indien eiser zich alsnog wilt melden voor inkomensondersteuning hij zich dan wederom dient te melden op
www.werk.nl. Dat eiser niet op de afspraak is verschenen dient dan ook, gelet op het vorenstaande, voor zijn rekening en risico te komen.
Ten aanzien van eisers beroep op het vertrouwensbeginsel merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank is het, gezien de inhoud van de uitnodiging van 5 november 2019, met het college eens dat met de enkele zin “U ontvangt een bijstandsuitkering van de Gemeente Breda…” in de brief van 13 november 2019 geen gerechtvaardigde verwachting ontleend kan worden dat de uitkering reeds was toegekend. Eiser is er in die uitnodiging immers duidelijk op gewezen wat de gevolgen van het niet verschijnen op de afspraak zouden zijn voor zijn aanvraag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
5. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier op 23 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.