In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die van 31 oktober 2014 tot 1 februari 2015 bijstand ontving, had zich op 13 februari 2015 gemeld bij het Jongerenloket voor een aanvraag om bijstand. Echter, hij is niet verschenen op de afspraken die volgden voor de inspanningstoets. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vervolgens meegedeeld dat er geen aanvraag om bijstand was ontvangen en heeft geen dwangsom toegekend. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de appellant niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van het college ongegrond, omdat niet was gebleken dat er een aanvraag was ingediend.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft gesteld dat hij geen aanvraagformulier had ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een aanvraag om bijstand heeft ingediend. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Participatiewet (PW) besproken, waarbij werd benadrukt dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend. De Raad concludeerde dat de melding en de aanvraag twee verschillende juridische begrippen zijn en dat de appellant niet heeft voldaan aan de eisen voor het toekennen van een dwangsom.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd, omdat de beroepsgronden van de appellant niet slagen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.