ECLI:NL:RBZWB:2020:5785

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20_5705
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een arbeidsongeschikte vrachtwagenchauffeur na herbeoordeling door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig vrachtwagenchauffeur, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. De eiser had zich in 2013 arbeidsongeschikt gemeld vanwege een kraakbeenaandoening en had in 2015 een loongerelateerde WIA-uitkering ontvangen. Deze uitkering was in 2017 beëindigd, waarna hij in aanmerking kwam voor een loonaanvullingsuitkering. In 2018 en 2019 vond er een herbeoordeling plaats, waarbij zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 58,87%. In oktober 2019 beëindigde het UWV de ZW-uitkering, omdat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten de ZW-uitkering te beëindigen. De rechtbank vond dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de klachten van de eiser, waaronder het Syndroom van Tietze en jicht. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen een goed beeld hadden van de klachten en beperkingen van de eiser en dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De rechtbank wees het verzoek van de eiser om een deskundige in te schakelen af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering per 18 november 2019 werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5705 ZW

uitspraak van 19 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 maart 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 oktober 2020. Eiser en zijn gemachtigden mr. L.A.M. van der Geld en [naam ex-re-integratiebegeleider eiser] ((ex)re-integratiebegeleider van eiser) hebben via videobellen deelgenomen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Regragui.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur. Voor dat werk is hij op 28 mei 2013 uitgevallen vanwege pijnaanvallen/kraakbeenaandoening/Syndroom van Tietze.
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft het UWV aan eiser met ingang van 12 mei 2015 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering is met ingang van 2 juli 2017 beëindigd in verband met het bereiken van de maximumduur. Eiser is met ingang van 2 juli 2017 in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering.
Op 29 augustus 2017 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Dit heeft geleid tot een herbeoordeling.
Bij besluit van 2 maart 2018 heeft het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid per
5 augustus 2017 vastgesteld op 58,87% en aan hem meegedeeld dat zijn loonaanvullingsuitkering niet wijzigt. Het UWV heeft dit besluit gebaseerd op de conclusies van arts [naam arts] van 24 januari 2018, de door hem vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 januari 2018 en de conclusies van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van 28 februari 2018.
In 2019 is eiser herbeoordeeld voor de WIA, nadat hij zich op 6 juli 2018 toegenomen arbeidsongeschikt had gemeld per 2 mei 2018. In dat kader heeft arts [naam arts] een rapportage van 17 mei 2019 en een FML van 10 mei 2019 opgesteld. De conclusie was, kort gezegd, dat de FML ongewijzigd was ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling uit 2018. De FML werd daarom opnieuw gedateerd en vastgesteld.
Eiser is met ingang van 26 oktober 2017 gaan werken als vrachtwagenchauffeur tanktransport/voorlader. Op 31 mei 2018 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen in verband met pijnklachten op de borst en sufheid als gevolg van medicatie.
Bij besluit van 6 juni 2018 heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend per 31 mei 2018.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft een medisch arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 17 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV deze ZW-uitkering met ingang van 18 november 2019 beëindigd, omdat uit dit onderzoek is gebleken dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is voor de ZW.
Met het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per
18 november 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser op 11 september 2018 gezien op het spreekuur, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. [naam verzekeringsarts] heeft nogmaals dossieronderzoek verricht naar aanleiding van de eerstejaarsbeoordeling, en op 30 juli 2019 gerapporteerd dat eisers situatie sinds de WIA-beoordeling in 2018 onveranderd is. Eiser is arbeidsongeschikt voor de maatgevende arbeid, omdat hij als gevolg van medicatie geen vrachtwagen mag besturen. De verzekeringsarts acht eisers belastbaarheid conform de eerder door arts [naam arts] vastgestelde FML van 19 januari 2018, zoals opnieuw vastgelegd in de FML van 10 mei 2019. De verzekeringsarts verwijst onder meer naar de rapportage van arts [naam arts] van 17 mei 2019.
[naam arts] heeft eiser in het kader van zijn WIA-uitkering gezien op het spreekuur van
10 mei 2019, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. [naam arts] rapporteert in de rapportage van 17 mei 2019 dat eiser al langer bestaande pijnklachten heeft, zoals uitvoerig beschreven in de rapportage van 24 januari 2018. Volgens [naam arts] is eiser gaan werken in werk dat fysiek te belastend voor hem was en is hij daarin te lang doorgegaan. Daardoor zijn bestaande pijnklachten aan de thorax toegenomen en is eiser ter compensatie veel meer Oxycodon gaan gebruiken, naast diverse andere sterk werkende pijnmedicatie. Door te stoppen met dat werk, hetgeen ook het advies van de behandelaar was, zijn de klachten en beperkingen afgenomen. Dat er geen blijvende achteruitgang is ontstaan blijkt ook uit het medisch beleid dat in geen enkel opzicht gewijzigd is. Opvallend acht [naam arts] dat de in 2018 genoemde gewrichtsklachten nu niet meer gemeld worden en bij eigen onderzoek ook niet naar voren komen. Wel meldt eiser klachten in de rechterlies, doortrekkend naar de testikels. Eiser is daarvoor nog maar kort gestart met pijnbehandeling en dat heeft nog geen verbetering gegeven. Bij rustig bewegen en niet te zwaar belasten lijken deze klachten overigens weinig beperkingen te veroorzaken. Verder zijn er nog oogklachten na een eerdere staaroperatie. De klachten zijn volgens [naam arts] hinderlijk maar komen niet verontrustend over en geven geen beperkingen ten aanzien van werken. Wel zorgelijk is eisers medicijngebruik en dan vooral de combinatie van verschillende middelen, vanwege de mogelijk ernstige bijwerkingen en het ontstaan van afhankelijkheid. [naam arts] concludeert samenvattend dat eisers gezondheidstoestand niet slechter is dan tijdens het onderzoek op 24 januari 2018. Die is nu zelfs beter, hetgeen wellicht verklaard kan worden uit de afwezigheid van (te zware) werkbelasting en de vermindering van Oxycodon. Eisers dagverhaal en het gegeven dat hij weer op zoek is naar werk, suggereren dat er substantiële benutbare mogelijkheden zijn. De bij eiser bestaande beperkingen hebben mede betrekking op de bijwerkingen van de medicatie, die niet samengaan met werk met een verhoogd persoonlijk risico, en op klachten aan armen en benen. Bij de vorige beoordeling waren die klachten aan armen en benen ernstiger en uitgebreider dan bij deze beoordeling kan worden geobjectiveerd. Dat geldt ook voor de andere beperkingen in het persoonlijke functioneren die bij de vorige beoordeling werden gevonden. Die worden nu niet meer gesignaleerd. Wegens de grote slaapbehoefte, die gelinkt is aan het medicijngebruik maar ook om overbelasting te voorkomen, blijft de geringe urenbeperking gehandhaafd. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft [naam arts] neergelegd in de FML van 10 mei 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd, waaronder de rapportage van de arts [naam arts] van 17 mei 2019, de informatie van de reumatoloog van 13 maart en 17 juli 2017 en de medicatielijsten. Hij rapporteert dat hij geen aanleiding ziet om af te wijken van de conclusies van de primaire arts. De verzekeringsarts b&b acht het onderzoek door de primaire arts zorgvuldig en uitgebreid en zijn conclusie afdoende onderbouwd door de gegevens in het dossier, de anamnese, eigen onderzoek en de informatie van de behandelend sector. In bezwaar is volgens de verzekeringsarts b&b geen nieuwe medische informatie gebleken die aanleiding geeft om tot een andere conclusie te komen. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat eiser meer beperkt is, zoals hij heeft gesteld.
5.2
Beroepsgronden
Eiser stelt dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest en dat hij meer beperkt is dan door hen aangenomen. Eiser lijdt aan het Syndroom van Tietze, heeft jicht en hevige oogklachten. Daardoor heeft hij een zeer slechte concentratie en een slecht geheugen. Hij lijdt aan vergeetachtigheid en hevige pijnklachten in thorax, rechterlies en testikels. Eiser stelt dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen medische informatie bij de behandelend sector hebben opgevraagd. Voorts stelt eiser dat er al op 10 mei 2019 een onderzoek door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Volgens eiser had er in oktober 2019 opnieuw een onderzoek door een verzekeringsarts plaats moeten vinden, nu hij pas in oktober 2019 een gesprek met de arbeidsdeskundige heeft gehad en toen pas het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld. Eiser stelt dat er voldoende twijfel is om een deskundige in te schakelen en dat hij financieel niet in staat is zelf een contra-expertise te betalen. Hij verzoekt de rechtbank dan ook om een deskundige in te schakelen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie overgelegd van uroloog [naam uroloog] van 4 augustus 2020, een medicatieoverzicht vanaf april 2020, een verklaring van zijn huisarts van 21 januari 2020 en een huisartsenjournaal van 2 juni 2020.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van eisers klachten onder meer als gevolg van het Syndroom van Tietze/atypisch thoracaal syndroom en jicht, alsmede zijn klachten aan de thorax, ogen, lies en geheugen. Zij hebben naar die klachten onderzoek gedaan. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen dossieronderzoek verricht en daarbij kennis genomen van de rapportages en bevindingen van arts [naam arts] van 24 januari 2018 en van 17 mei 2019. Ook [naam arts] heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht.
Ten aanzien van eisers stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er geen medische informatie bij zijn behandelaars is opgevraagd, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar medische informatie heeft overgelegd van zijn huisarts van 21 januari 2020, een medicatieoverzicht van 23 januari 2020 en informatie van de reumatoloog van 23 mei en 17 juli 2017. Blijkens zijn rapportage heeft de verzekeringsarts b&b deze informatie betrokken in zijn onderzoek en geconcludeerd dat met de in deze stukken beschreven klachten voldoende rekening is gehouden bij het vaststellen van eisers beperkingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat geen informatie van de behandelend sector is betrokken. De rechtbank vindt ook niet dat de verzekeringsartsen gehouden waren (nog) meer informatie uit de behandelend sector op te vragen. Volgens vaste rechtspraak mag een verzekeringsarts in beginsel namelijk varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. [1] Geen van beide situaties doet zich voor. Eiser heeft ook zelf geen stukken van zijn behandelaars in het geding gebracht die twijfel doen ontstaan over de correctheid van de vaststelling van zijn belastbaarheid op de datum in geding.
Eiser stelt heeft voorts aangevoerd dat het UWV zich niet heeft mogen baseren op het onderzoek van de verzekeringsarts van 10 mei 2019, maar dat er in oktober 2019 – toen pas zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld – opnieuw een onderzoek door een verzekeringsarts plaats had moeten vinden.
De rechtbank ziet in deze grond evenmin aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Eiser heeft zich namelijk niet tussen mei 2019 en oktober 2019 bij het UWV toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Ook anderszins is niet gebleken van een (objectiveerbare) toename van eisers klachten en beperkingen in deze periode. Daarin kan derhalve geen reden zijn gelegen voor een nieuw onderzoek. Bovendien dateert het onderzoek van de verzekeringsarts b&b van 13 maart 2020. Eisers situatie is derhalve na oktober 2019 nogmaals beoordeeld, waarbij de verzekeringsarts b&b concludeerde dat de beperkingen zoals vastgesteld in het medisch onderzoek van mei 2019 ook nog actueel en volledig waren op 18 november 2019. De verzekeringsarts b&b heeft dezelfde beperkingen aangenomen.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van eiser niet juist hebben vastgesteld. Naar haar oordeel hadden de verzekeringsartsen, op basis van het door hen verrichte medische onderzoek en de informatie van de behandelend sector, een goed beeld van de klachten en beperkingen van eiser.
In de door eiser in beroep overgelegde medische informatie ziet de rechtbank geen reden anders te oordelen. Behalve dat deze informatie van na datum in geding dateert, waren de verzekeringsartsen op de hoogte van de onder meer daarin vermelde klachten van de rechterlies en het medicijngebruik, hetgeen heeft geleid tot het stellen van beperkingen in de FML. Met betrekking tot de verklaring van eisers huisarts, waarin hij vermeldt dat eiser bekend is met het Syndroom van Tietze en hiervan klachten ondervindt die hem beperken in arbeid, overweegt de rechtbank dat ook door de verzekeringsartsen is uitgegaan van deze klachten en in verband daarmee beperkingen in de FML en - daarmee in arbeid - zijn gesteld.
De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidssituatie van eiser hebben gemist. Voorts is niet gebleken dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen hebben onderschat. Hij heeft namelijk zowel in bezwaar als beroep informatie van zijn behandelaars overgelegd. Dat het voor eiser financieel niet mogelijk is om een contra-expertise te laten verrichten, heeft hij niet onderbouwd met stukken. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en ziet dan ook geen reden voor raadpleging van een deskundige. Zij wijst eisers verzoek daartoe af.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 10 mei 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller (Sbc-code 271130), productiemedewerker (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051). De arbeidsdeskundige acht eiser niet geschikt voor de maatgevende arbeid (voorlader) vanwege het beroepsmatig rijden.
6.2
Beroepsgronden
Eiser heeft gesteld dat de geduide functies zijn belastbaarheid overstijgen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 16 oktober 2019
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers stelling dat de belasting in die functies zijn belastbaarheid overschrijdt komt voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals eerder geoordeeld acht de rechtbank die opvatting niet juist.
De eerst ter zitting door eiser naar voren gebrachte grond dat hij de geduide functies niet kan verrichten, omdat moet worden gewerkt met elektrisch gereedschap en dat dat vanwege zijn klachten van verminderde concentratie, sufheid en vermoeidheid te gevaarlijk is, moet als tardief en in strijd met de beginselen van goede procesorde worden aangemerkt. Noch de verzekeringsarts b&b noch een arbeidsdeskundige b&b zijn in de gelegenheid geweest op deze grond te reageren. Daarom zal deze grond niet inhoudelijk worden besproken.
Nu de rechtbank de geduide functies geschikt acht voor eiser, mochten die functies worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 18 november 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskosten-veroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 19 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 29 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2472 en van 29 januari 2020, Zoekresultaat - inzien documentECLI:NL:CRVB:2020:246.