ECLI:NL:RBZWB:2020:5515
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot kwijtschelding van openstaande vorderingen door UWV
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin het UWV had bepaald dat het een vordering van € 251,83 op eiser kwijtscheldt, maar andere openstaande vorderingen van in totaal € 9.801,19 niet kwijtgescholden werden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluit van 21 november 2019 de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond heeft verklaard. Tijdens de zitting op 24 september 2020 in Breda is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en het UWV werd vertegenwoordigd door een jurist.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de vraag of het UWV terecht heeft afgezien van het kwijtschelden van de openstaande vorderingen. Eiser stelde dat de vorderingen waren verjaard en dat het UWV geen geldige stuitingsbrieven had gestuurd. De rechtbank oordeelde dat het UWV de verjaring tijdig had gestuit door middel van aanmaningen en dat eiser de ontvangst van de terugvorderingsbesluiten niet geloofwaardig had betwist. De rechtbank concludeerde dat het UWV niet onbevoegd was om de vorderingen niet kwijt te schelden, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor kwijtschelding.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.