In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2020, wordt de terugvordering van een mobiliteitstoeslag en declaraties door de staatssecretaris van Financiën behandeld. Eiser, werkzaam bij de Belastingdienst, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris waarin een bedrag van € 3.226,57 aan mobiliteitstoeslag en € 1.277,75 aan declaraties werd teruggevorderd. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris uiteindelijk een beslissing op het bezwaar heeft genomen. De rechtbank behandelt vervolgens de vraag of de staatssecretaris terecht de waarschuwing en de terugvordering heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik heeft kunnen maken, omdat eiser onterecht de mobiliteitstoeslag heeft ontvangen. De rechtbank wijst erop dat eiser, als teamleider, op de hoogte had moeten zijn van de regels omtrent de mobiliteitstoeslag en dat hij ten onrechte zijn woon-werk kilometers heeft gedeclareerd als dienstreiskosten. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond en draagt de staatssecretaris op het griffierecht te vergoeden.