ECLI:NL:CRVB:2016:3612
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag wegens wangedrag en de beoordeling van de evenredigheid van de maatregel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die als sergeant der eerste klasse werkzaam was bij de Minister van Defensie. Appellant is ontslagen wegens wangedrag, specifiek vanwege het indienen van onjuiste declaraties voor reiskosten en horeca-maaltijden. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het ontslag ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het ontslag niet onevenredig is aan het wangedrag van appellant.
Appellant heeft zijn hoger beroep beperkt tot de stelling dat het ontslag onevenredig is en dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De Raad concludeert dat appellant zijn beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel niet heeft onderbouwd. De Raad richt zich vervolgens op de vraag of het ontslag onevenredig is. Appellant stelt dat hij geen kwaad opzet had en dat hij erop vertrouwde dat zijn declaraties correct waren, omdat deze altijd werden goedgekeurd.
De minister van Defensie stelt echter dat de goedkeuring van declaraties niet betekent dat de inhoud ervan correct is. De Raad is van mening dat appellant, als plaatsvervangend leidinggevende, zich bewust moest zijn van de verantwoordelijkheden die komen kijken bij het indienen van declaraties. De Raad bevestigt dat het ontslag wegens wangedrag niet als onevenredig kan worden aangemerkt, gezien de ernst van de feiten en de integriteitseisen die aan militairen worden gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.