4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het treinongeval
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 6 maart 2015 omstreeks 16.37 uur een kop-staart botsing tussen de goederentrein met treinnummer [nummer 1] en de reizigerstrein met nummer [nummer 2] heeft plaatsgevonden op het spoor bij station [naam 4] . De goederentrein, die was samengesteld met wagons en ketelwagens, geladen met (onder meer) gevaarlijke stoffen, was ingezet door verdachte (hierna: [verdachte] (inmiddels genaamd: [verdachte] )) en reed van Sittard-Geleen (industrieterrein [naam 5] ) naar Rotterdam/Zwijndrecht (industrieterrein [naam 6] ). Deze trein maakte een extra tussenstop in Tilburg vanwege een door [verdachte] aangevraagde machinistenwissel. De trein werd op basis van de door [verdachte] via het ISVL-systeem opgegeven treinlengte door de verkeersleiding van [naam 3] toegewezen aan opstelspoor [nummer 3] . De trein paste niet op dit spoor, omdat de trein langer was, dan via het ISVL-systeem was doorgegeven. Als gevolg hiervan hield de laatste treinwagon spoorsectie [nummer 4] bezet, waardoor wissel [nummer 5] in een verkeerde positie, naar links bleef staan en sein [nummer 6] de stand “rood” (“stop”) aanhield. De machinist van de reizigerstrein merkte het rode sein [nummer 6] in elk geval niet op en passeerde vervolgens dit rode sein. Daardoor botste de reizigerstrein via wissel [nummer 5] tegen de achterzijde van de stilstaande goederentrein in spoorsectie [nummer 4] . De achterste wagon die werd geraakt, betrof een ketelwagen met als inhoud de gevaarlijke stof Butadieen. Doordat deze wagen werd beschadigd, kon er gas ontsnappen.
Uit het bovenstaande is op te maken dat de treinbotsing veroorzaakt is door een keten aan verschillende gebeurtenissen en (mogelijke) oorzaken. Zonder het één was het ander niet gebeurd.
Een fout
De vraag is nu in hoeverre medewerkers van [verdachte] binnen deze keten een fout hebben gemaakt bij het doorgeven van de treinlengte van de goederentrein [nummer 1] aan [naam 3] .
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat voor een aanvraag of wijziging van een treinpad voor een goederentrein de gegevens over de trein door de vervoerder dienen worden ingevoerd in het systeem ISVL (Informatiesysteem Verkeersleiding). De (decentrale) verkeersleider controleert in ISVL de door de vervoerder opgegeven treinlengte en de beschikbare lengte van vrije sporen op de aankomstbestemming. Als er voldoende spoorlengte beschikbaar is, wordt voor de trein een rijweg voorbereid en ingesteld met het systeem Procesleiding. Daarnaast moeten de aanvraag en eventuele wijzigingen worden ingevoerd in het systeem OVGS (Online Vervoer Gevaarlijke Stoffen). Ook in dit systeem moet de treinlengte worden ingevoerd, maar ook de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.
De rechtbank stelt verder op grond van het dossier vast dat de beide systemen twee verschillende doelen dienen. Het ISVL ziet op het maken van een planning van de treinpaden ten behoeve van de infracapaciteit op het spoor. Het OVGS heeft een beveiligingsdoel, om in geval van calamiteiten de juiste gegevens over eventuele gevaarlijke stoffen in de wagons beschikbaar te hebben voor de hulpdiensten.
Het is evident, gelet op beide doelstellingen, dat het van belang is dat elk systeem de correcte gegevens bevat.
Dat het OVGS in vergelijking met het ISVL leidend zou zijn, zoals namens [verdachte] is betoogd, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Op 6 maart 2015 heeft [verdachte] een aanvraag en diverse wijzigingen daarop via het ISVL ingediend bij [naam 3] met betrekking tot de goederentrein [nummer 1] , die zij had ingezet. Er zijn later op de dag meerdere telefonische contacten geweest tussen werknemers van beide ondernemingen over deze trein. De trein was vertraagd doordat er onduidelijkheid was over ladingspapieren van de laatste nog bijgeplaatste wagons en het tijdstip van vertrek was steeds aangepast. De trein moest uiteindelijk een aanvankelijk niet geplande tussenstop maken in Tilburg om een machinistenwissel mogelijk te maken.
De maximaal toegestane treinlengte (de benutbare spoorlengte) voor spoor [nummer 3] is
585 meter. De werkelijke lengte van de goederentrein was 624,5 meter, zoals is vastgesteld in de Verkeersongevallenanalyse, en de benutbare spoorlengte werd met 39,5 meter overschreden. Op het (digitale) formulier van de herhaalde aanvragen in het ISVL wordt steeds de foutieve lengte van 567 meter vermeld. De raadsman meent dat door personeel van [verdachte] wel de juiste treinlengte is ingevoerd in het OVGS, maar dat blijkt niet uit het treinrapport. In dit rapport zijn, zoals ter zitting namens [verdachte] naar voren is gebracht, de OVGS-gegevens opgenomen. In het treinrapport is immers een lengte van 644 meter vermeld. Ook dat is kennelijk niet de juiste lengte van de trein geweest. Het vermelden van een langere lengte in dit OVGS systeem ontslaat [verdachte] voorts niet van de verplichting om de juiste lengte in het ISVL te vermelden. De rechtbank acht immers, zoals hiervoor is vermeld en anders dan [verdachte] , het OVGS niet leidend.
Gezien de aanvragen uit het ISVL en de gegevens ter zake de telefonische contacten op 6 maart 2015 tussen medewerkers van [verdachte] en [naam 3] constateert de rechtbank dat – ondanks dat er vanwege alle aanpassingen meerdere contactmomenten zijn geweest, op geen enkel moment de juiste, aangepaste, lengte van de goederentrein via het ISVL-systeem, of bij de telefonische contacten, is doorgegeven aan [naam 3] .
De rechtbank stelt vast dat de medewerkers van [verdachte] kan worden verweten dat zij fout hebben gehandeld door het via het ISVL aanleveren van een kortere treinlengte dan de werkelijke lengte van de goederentrein [nummer 1] aan [naam 3] . Hierdoor ging [naam 3] uit van onjuiste gegevens toen zij toestemming gaf voor een tussentijdse stop van de goederentrein bij Tilburg. Verder verwees [naam 3] de goederentrein op basis van de onjuiste gegevens naar een te kort spoor.
Aanmerkelijke schuld en gevaar
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dat deze fout schuld oplevert, waardoor gevaar voor het spoorverkeer is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 165, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Van schuld is sprake indien het gevaar is ontstaan door (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Dit is afhankelijk van het samenstel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft daartoe aansluiting gezocht bij de vaste jurisprudentiemet betrekking tot artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarin eveneens een soortgelijke schuldvraag aan de orde is aangaande situaties in het verkeer. Verder weegt de rechtbank mee dat bij het verkeer over het spoor de kans op ernstige gevolgen bij overtreding van vastgestelde regels veel groter is.
De rechtbank stelt vast dat het handelen van de medewerkers van [verdachte] verder gaat dan het maken van een enkele fout. Het gaat om meerdere gedragingen. Dezelfde fout is keer op keer gemaakt. Medewerkers van [verdachte] zijn duidelijk tekort geschoten in het verstrekken van de juiste informatie en in hun werkwijze daaromtrent. De vervoerders beschikken logischerwijs als enigen over de benodigde treingegevens. Zij stellen immers de treinen samen en bepalen wat er vervoerd wordt. Ook [naam 1] – transportcoördinator bij [verdachte] − heeft verklaard dat het de vervoerder is die de juiste gegevens moet doorgeven aan [naam 3] . De rechtbank stelt vast dat bij het doorgeven van de wijzigingen niet is gecontroleerd of de andere gegevens, waaronder de lengte van de trein, nog juist waren. Deze handelwijze getuigt van een gebrek aan voorzorg en zorgvuldigheid. Bovendien brengen last-minute wijzigingen, zoals de officier van justitie ook heeft betoogd, extra risico’s op fouten met zich mee, hetgeen bijzondere alertheid en controle noodzakelijk maakt. Verder werd er kennelijk binnen [verdachte] niet op toegezien dat gegevens zorgvuldig werden gecontroleerd en vervolgens juist werden doorgegeven.
De rechtbank wijst er in dit verband op het doorgeven van een foutieve treinlengte tot onveilige situaties op het spoor kan leiden. Daarin schuilt ook het gevaar dat is ontstaan en wat zich heeft geopenbaard. Het is cruciaal dat een foutloze lengte van een trein wordt aangeleverd, zodat [naam 3] kan vaststellen dat de trein binnen de planning, het spoorboekje past en zich naast het andere spoorwegverkeer veilig over het spoor kan verplaatsen. Een goederentrein van de foutief doorgeven lengte had wel op spoor [nummer 3] gepast, waardoor wissel [nummer 5] niet in de verkeerde positie was blijven staan. Het doorgeven van de juiste gegevens is temeer van belang als het een trein betreft die is samengesteld uit onder meer wagons met gevaarlijke stoffen, zoals in deze zaak, en het risico op calamiteiten toeneemt.
De medewerkers van [verdachte] zijn zich van de mogelijke verstrekkende gevolgen van hun handelen (kennelijk) onvoldoende bewust geweest.
Op grond van het bovenstaande trekt de rechtbank de conclusie dat sprake is van schuld aan de zijde van [verdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank is er door [verdachte] aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam gehandeld. Het niet juist doorgeven van de lengte van de trein is immers een van de gebeurtenissen die heeft geleid tot de aanrijding tussen de reizigerstrein en de goederentrein. Door het niet juist doorgeven van de treinlengte van de goederentrein is gevaar voor het spoorwegverkeer door mechanische kracht over een spoorweg is ontstaan.
Toerekening rechtspersoon
Door de Hoge Raadis bepaald dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan volgens de Hoge Raad sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
De rechtbank stelt in casu vast dat door [naam 1] en (volgens zijn verklaring) één of meer collega’s, die allen werkzaam zijn geweest voor [verdachte] , een verkeerde treinlengte is doorgegeven bij de aanvraag van een treinpad en de daaropvolgende wijzigingen. Een dergelijke aanvraag/wijziging bij [naam 3] is administratief van aard en past in de normale bedrijfsvoering van een vervoersonderneming als [verdachte] .
[verdachte] is een grote professionele marktdeelnemer, die zich dagelijks bezig houdt met goederentransport op het spoor. Daarom mag van haar worden verwacht dat zij bekend is met de inhoud van de voor haar geldende werkwijzen/protocollen, mede bezien de Toegangsovereenkomst en de Netwerkverklaring, waarover zij kan beschikken. Deze overeenkomsten impliceren dat zij gehouden is om de juiste treingegevens aan te leveren. Zoals hiervoor is overwogen geldt dat niet alleen voor OVGS, maar ook voor ISVL. Daarmee draagt zij de zorg en verantwoordelijkheid dat binnen de onderneming ook wordt gehandeld conform die afgesproken werkwijzen.
Uit de feitelijke gang van zaken en het verhoor van [naam 1] volgt dat niet duidelijk was wie hiervoor binnen het bedrijf verantwoordelijk was, wie de supervisie had. De via ISVL aan [naam 3] geleverde gegevens werden niet gecontroleerd, zodat de fout kon worden gemaakt.
Op grond van dat alles kan worden geconcludeerd dat de strafbare gedraging zich binnen de invloedssfeer van [verdachte] heeft voorgedaan en dat deze redelijkerwijs aan deze rechtspersoon kan worden toegerekend.