Op 27 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen de weigering van een exploitatievergunning voor hun autoverhuurbedrijf door de burgemeester van Breda. De burgemeester had op 17 september 2020 besloten de vergunning te weigeren, omdat één van de verzoekers, [naam verzoeker 1], volgens de burgemeester van slecht levensgedrag is. Dit besluit volgde op een aanvraag die op 6 juni 2020 was ingediend, nadat de burgemeester de autoverhuurbranche per 1 juni 2020 had aangewezen als vergunningplichtige activiteit. Tijdens de zitting op 13 oktober 2020 werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door hun gemachtigde, mr. C.G.J.E. Lut.
De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om vergunningen te verlenen of te weigeren en dat de beoordeling van het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende aan de burgemeester beoordelingsruimte toekent. De burgemeester had in zijn besluit verschillende feiten en omstandigheden betrokken, waaronder een veroordeling van [naam verzoeker 1] door de rechtbank Oost-Brabant voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De voorzieningenrechter concludeerde dat het algemeen belang van de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de verzoekers om hun bedrijf uit te oefenen.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar stand zal houden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.