ECLI:NL:RBZWB:2020:5203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8612 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een exploitatievergunning voor het uitoefenen van een autoverhuurbedrijf

Op 27 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen de weigering van een exploitatievergunning voor hun autoverhuurbedrijf door de burgemeester van Breda. De burgemeester had op 17 september 2020 besloten de vergunning te weigeren, omdat één van de verzoekers, [naam verzoeker 1], volgens de burgemeester van slecht levensgedrag is. Dit besluit volgde op een aanvraag die op 6 juni 2020 was ingediend, nadat de burgemeester de autoverhuurbranche per 1 juni 2020 had aangewezen als vergunningplichtige activiteit. Tijdens de zitting op 13 oktober 2020 werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door hun gemachtigde, mr. C.G.J.E. Lut.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om vergunningen te verlenen of te weigeren en dat de beoordeling van het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende aan de burgemeester beoordelingsruimte toekent. De burgemeester had in zijn besluit verschillende feiten en omstandigheden betrokken, waaronder een veroordeling van [naam verzoeker 1] door de rechtbank Oost-Brabant voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De voorzieningenrechter concludeerde dat het algemeen belang van de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de verzoekers om hun bedrijf uit te oefenen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar stand zal houden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8612 VEROR VV

uitspraak van 27 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers,

gemachtigde: mr. C.G.J.E. Lut,
en

de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 september 2020 (bestreden besluit) van de burgemeester over de weigering van een exploitatievergunning voor het uitoefenen van een autoverhuurbedrijf. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 oktober 2020. Verzoeker [naam verzoeker 1] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger]

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekers zijn vennoten van het autoverhuurbedrijf [naam autobedrijf] , dat is gevestigd aan [adres] te Breda.
Bij besluit van 30 maart 2020 heeft de burgemeester de autoverhuurbranche per 1 juni 2020 aangewezen als vergunningplichtige bedrijfsmatige activiteit. Vanaf 1 juni 2020 moeten autoverhuurbedrijven in Breda dus een vergunning hebben.
Op 6 juni 2020 hebben verzoekers een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:31 van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018 (APV) voor de uitoefening van het autoverhuurbedrijf.
Bij brief van 14 juli 2020 heeft de burgemeester aan verzoekers medegedeeld dat hij voornemens is de gevraagde exploitatievergunning te weigeren.
Verzoekers hebben hun zienswijze naar voren gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester de gevraagde exploitatievergunning, onder weerlegging van de zienswijze, geweigerd. Daaraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat uit zijn onderzoeken is gebleken dat [naam verzoeker 1] van slecht levensgedrag is (de weigeringsgrond in artikel 2:34, aanhef en onder d, van de APV). Verder voldoet
[naam verzoeker 1] niet aan de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b en c, en lid 2 van de Drank- en Horecawet aan de beheerder/leidinggevende gestelde eisen (de weigeringsgrond in artikel 2:34, aanhef en onder c, van de APV).
2.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3.
Beoordeling
3.1
Vooropgesteld wordt dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om een dergelijke vergunningplicht te stellen. Het is aan de burgemeester om gevraagde vergunning te verlenen of te weigeren. In dit geval heeft de burgemeester de vergunning geweigerd, omdat [naam verzoeker 1] volgens hem van slecht levensgedrag is.
3.2
Verzoekers wijzen erop dat de burgemeester alleen woorden heeft gewijd aan
[naam verzoeker 1] , maar dat [naam verzoeker 2] niet van enig slecht levensgedrag is. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester echter op goede gronden gesteld dat de broers beiden vennoten en bestuurders van [naam autobedrijf] zijn en ze samen de vergunning hebben aangevraagd. Op grond van artikel 2:34, aanhef en onder d, van de APV mag géén van de exploitanten en beheerders/leidinggevenden in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn, anders wordt de vergunning geweigerd.
3.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [1] is niet vereist dat de burgemeester bij de beoordeling van het levensgedrag uitsluitend feiten en omstandigheden mag betrekken die hebben plaatsgevonden bij de exploitatie van of binnen een inrichting. Verder komt de burgemeester bij de invulling van het in de APV neergelegde criterium over het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende beoordelingsruimte toe.
Voor de reikwijdte van het begrip ‘slecht levensgedrag’ moet aansluiting worden gezocht bij de terminologie van (artikel 8 van) de DHW. De AbRS heeft overwogen dat geen beperkingen gesteld zijn aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. De burgemeester heeft daarbij de vrijheid om gebruik te maken van feiten en omstandigheden uit een vonnis van een strafrechter dat nog niet onherroepelijk is. Ook is niet vereist dat een strafzaak al tot een strafrechtelijke veroordeling heeft geleid. [2]
3.4
De burgemeester heeft de volgende feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling betrokken. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie over [naam verzoeker 1] blijkt een behoorlijke lijst aan antecedenten en niet de minste delicten: o.a. opium/harddrugs, diefstal, doodslag, vuurwapenbezit, mishandeling, rijden onder invloed, en rijden na ontzegging rijbevoegdheid.
De burgemeester acht van belang dat [naam verzoeker 1] vrij recent, op 8 november 2017, door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (aanwezig hebben van harddrugs). Dat deze veroordeling niet onherroepelijk is, betekent niet dat de burgemeester dit vonnis van de strafrechter niet bij zijn beoordeling mocht betrekken.
Verder vindt de burgemeester van belang dat [naam verzoeker 1] heel recent, op 21 november 2019, door de politierechter van deze rechtbank is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- voor mishandeling van een toezichthouder.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het algemeen belang dat is gediend met de bescherming van de openbare orde (zeker gelet op de aard van de veroordelingen van [naam verzoeker 1] in relatie met de kwetsbare branche van de autoverhuur) zwaarder weegt dan het belang van de ondernemer om ongestoord te kunnen exploiteren.
De verwachting is dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Daarom zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
4.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 27 oktober 2020 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018 (APV)
Artikel 2:30 Gebiedsaanwijzing
De burgemeester kan ter bescherming van de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid in de gemeente of een deel daarvan of in en rondom een gebouw, bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod als bedoeld in artikel 2:31 van toepassing is voor:
de hele gemeente; of
een door de burgemeester aangewezen gebied in de gemeente; of
een gebouw.
Artikel 2:31 Vergunningsplicht
1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:
a. (…)
b. indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van artikel 2:30 aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft; of
(…)
Artikel 2:34 Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:31 weigeren indien:
(…)
de exploitant of beheerder/leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
(…)
Artikel 2:35 Vergunningverlening
De burgemeester verleent op de aanvraag als bedoeld in artikel 2:32 de vergunning als er geen weigeringsgronden zijn als genoemd in artikel 2:34.
Aanwijsbesluit vergunningplicht Autoverhuurbedrijven Breda 2020
De burgemeester van de gemeente Breda besluit om de autoverhuurbranche per 1 juni 2020 aan te wijzen als vergunningplichtige bedrijfsmatige activiteit zoals bedoeld in artikel 2:30 van de APV Breda.

Voetnoten

1.Zie o.a. AbRS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2168.
2.Zie AbRS 23 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ8312, en AbRS 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0629.