ECLI:NL:RBZWB:2020:4753
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van Nederlanderschap op basis van valse personalia en de toepassing van het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had in 2009 het Nederlanderschap verkregen, maar de staatssecretaris heeft dit in 2018 ingetrokken op basis van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat de eiseres gebruik had gemaakt van onjuiste personalia. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris bevoegd was om het Nederlanderschap in te trekken, aangezien de termijn van twaalf jaar, waarbinnen een intrekking mogelijk is, niet was verstreken. De eiseres stelde dat het besluit onbevoegd was genomen en dat zij erop mocht vertrouwen dat haar nationaliteit niet zou worden ingetrokken, mede omdat zij een nieuw paspoort en rijbewijs had ontvangen op basis van haar aangepaste persoonsgegevens. De rechtbank oordeelde echter dat deze documenten niet door de staatssecretaris waren afgegeven, maar door de gemeente, en dat er geen sprake was van een toezegging die het vertrouwen van de eiseres kon rechtvaardigen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris niet verplicht was om uitgebreid te motiveren waarom er zo lang was gewacht met het intrekkingsbesluit. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op juiste wijze had onderbouwd dat de gevolgen van het verlies van de rechten als burger van de Unie voor de eiseres niet onevenredig waren in verhouding tot de belangen die met de intrekking gediend werden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond, maar droeg de staatssecretaris op om het griffierecht aan de eiseres te vergoeden en veroordeelde hem in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.050,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen vier weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.