ECLI:NL:RBZWB:2020:4745

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4889
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na bijschrijvingen op bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar dat sinds 1 december 2009 bijstand ontvangt, en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Het primaire besluit van 8 oktober 2019, waarin de bijstandsuitkering van eisers werd herzien en ingetrokken, was gebaseerd op bijschrijvingen op hun bankrekening door hun dochter in de maanden februari tot en met april 2019. Orionis verklaarde het bezwaar van eisers tegen dit besluit ongegrond in het bestreden besluit van 6 februari 2020. Eisers stelden dat de bijschrijvingen geen inkomsten waren en dat zij de inlichtingenplicht niet hadden geschonden. De rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen wel degelijk als middelen in de zin van de Participatiewet moesten worden aangemerkt, omdat deze op de rekening van eisers waren bijgeschreven en zij daarover konden beschikken. De rechtbank concludeerde dat Orionis terecht de uitkering had herzien en ingetrokken, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4889 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres) te [plaatsnaam] ,

gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 oktober 2019 (primaire besluit) heeft Orionis eisers recht op uitkering op grond van de Participatiewet herzien en ingetrokken, is uitkering teruggevorderd en is het vermogen opnieuw vastgesteld.
In het besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 september 2020. Hierbij waren aanwezig eisers, hun gemachtigde, hun dochter [naam dochter eisers] , [naam tolk] als tolk, en namens Orionis [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Eisers ontvangen sinds 1 december 2009 bijstand naar de norm voor gehuwden. In april 2019 is een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering, en in dat verband is gevraagd om bankafschriften in te leveren. Uit de ingeleverde bankafschriften blijkt van bedragen die op de rekening van eisers zijn bijgeschreven door hun dochter [naam dochter eisers] , namelijk in februari 2019 € 3.500,- en € 500,-, in maart 2019 € 200,- en in april € 1.000,-.
In een e-mailbericht van 9 september 2019 heeft de dochter toegelicht, onder meer, dat zij in februari bedragen van € 3.500,- en € 500,- aan haar moeder heeft overgemaakt omdat zij, de dochter, dat geld nodig had onder andere voor haar rijbewijs en het geld contant wilde hebben. Op 8 april 2019 heeft [naam betrokkene] een bedrag van € 200,- aan eiseres overgemaakt in verband met de verkoop door eiseres van laminaat en gordijnen. De dochter heeft haar moeder gevraagd die bedragen voor haar te pinnen omdat zij daar zelf geen tijd voor had. Zij heeft het druk in verband met werk. Zij heeft in haar e-mailbericht verklaard dat zij alle bedragen die zij aan haar moeder heeft overgemaakt, van haar moeder contant heeft ontvangen.
Er is een door eiseres en de dochter ondertekende ‘Verklaring ontvangstbewijs” overgelegd, gedateerd op 20 september 2019, waarin met betrekking tot een bedrag van € 4.700,- wordt verklaard dat de dochter dat totaalbedrag aan haar moeder heeft overgemaakt en dat zij dat bedrag in goede orde van haar moeder heeft ontvangen.
In het primaire besluit heeft Orionis het recht op uitkering over de periode van 1 februari 2019 tot en met 30 april 2019 herzien omdat verzuimd is inkomsten door te geven die op de uitkering gekort hadden moeten worden. Over die periode is ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 2.605,82 teruggevorderd. Beide echtgenoten zijn hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Een bedrag van € 2.594,18 is toegerekend aan het vermogen van eisers.
Het bezwaar van eisers is in het bestreden besluit, zoals geadviseerd door de Bezwaarschriftencommissie Orionis Walcheren, ongegrond verklaard.
2. Tussen partijen is in geschil of Orionis terecht de uitkering over de periode 1 februari 2019 tot en met 30 april 2019 heeft herzien en ingetrokken en ten onrechte verleende uitkering heeft teruggevorderd.
3. Eisers voeren aan dat de inlichtingenplicht niet is geschonden. De bijgeschreven bedragen zijn geen middelen die van belang zijn voor het recht op bijstand. Gelet op omvang en karakter van de bijschrijvingen zijn het geen inkomsten. De dochter heeft uitgelegd dat het haar eigen geld betreft, dat zij niet aan eisers beschikbaar heeft willen stellen. Het zijn geen leningen of schenkingen. Uit een door eisers ingebrachte factuur van de rijschool blijkt van door de dochter genomen rijlessen. De dochter, die in Leiden woont en studeert, wil niet met zoveel contant geld over straat. Eisers wijzen op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de betekenis van (kas)stortingen en bijschrijvingen.
Ten onrechte meent de Bezwaarschriftencommissie dat door de factuur van de rijschool niet een daadwerkelijke betaling is komen vast te staan.
Er zijn, volgens eisers, dringende redenen om van terugvordering af te zien, omdat er sprake is van een onhoudbare financiële situatie. De gevolgen van terugvordering zijn voor eisers onevenredig ten opzichte van het doel dat met het beleid wordt beoogd.
4. In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet of intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet is bepaald dat het college de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Volgens het achtste lid kan het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. De rechtbank overweegt dat partijen niet van mening verschillen over de feiten die tot het bestreden besluit hebben geleid, namelijk de bijschrijvingen op de rekening van eisers in de maanden februari, maart en april 2019. Zij verschillen van mening over de betekenis die aan die bijschrijvingen moet worden toegekend, met name over de vraag of het middelen in de zin van de Participatiewet zijn waar eisers over hebben kunnen beschikken.
6. Waar eisers betwisten dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden miskennen zij dat het niet aan hen, maar aan Orionis is om vast te stellen welke betekenis in het kader van de bijstandverlening toegekend moet worden aan bijschrijvingen op hun rekening.
7. Op de zitting is besproken waarom de dochter gekozen heeft voor deze manier van betaling van rijlessen. Dat de dochter liever niet met grote bedragen contant geld van Amsterdam of Leiden naar Middelburg reist is goed te begrijpen, maar de vraag rijst waarom zij de les- en examenkosten niet per bank aan de rijschool heeft betaald. De dochter heeft ter zitting die vraag niet kunnen beantwoorden.
8. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zoals de uitspraak van 3 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2005), worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Als sprake is van wisselende bedragen als het tijdsverloop tussen de bijschrijvingen verschilt doet dat aan het terugkerend karakter ervan niet af.
Orionis heeft daarom terecht de bijschrijvingen door de dochter op de rekening van eisers als inkomsten aangemerkt.
9. Volgens eveneens vaste rechtspraak, eveneens blijkend uit de uitspraak van de CRvB van 3 juli 2018, brengt het gegeven dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, met zich mee dat, behoudens tegenbewijs, hij over die tegoeden beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Het ligt dan ook op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat de op hun bankrekening door hun dochter bijgeschreven bedragen niet zijn aan te merken als middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de PW. Met de verklaringen van de dochter van 9 september 2019 en 20 september 2019 hebben eisers dit niet aannemelijk gemaakt. De verklaringen zijn achteraf opgesteld, en worden niet onderbouwd door objectieve en verifieerbare gegevens.
De factuur van de rijschool is niet op te vatten als een dergelijk gegeven, nu niet is gebleken dat die factuur is voldaan uit de bedragen die de dochter op de rekening van eisers heeft laten bijschrijven. Ook het tijdverloop van meer dan een half jaar tussen de bijschrijvingen en de factuur maakt het onderlinge verband minder aannemelijk.
10. Daar komt bij dat bij de bijschrijvingen van € 3.500,- op 27 februari 2019 en van € 1.000,- op 9 april 2019 de omschrijving ‘Rijles’, respectievelijk ‘Rijbewijs kosten’ is gegeven. Die bedragen, totaal € 4.500,-, wijken sterk af van het bedrag van € 3.105,- van de factuur voor de kosten van rijlessen en examen.
11. De rechtbank concludeert dat Orionis terecht de bijschrijvingen op de rekening van eisers heeft aangemerkt als middelen waar eisers over hebben kunnen beschikken. Nu eisers daarover geen inlichtingen hebben verstrekt dienden die middelen op de uitkering in mindering te worden gebracht. Orionis was dan ook gehouden om het recht op uitkering te herzien en in te trekken.
12. Tegen de handhaving van de terugvordering hebben eisers aangevoerd dat er dringende redenen zijn om daar van af te zien, in verband met een onhoudbare financiële situatie.
Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet kunnen volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2340), slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering van een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. De rechtbank is niet gebleken dat zich een dergelijk geval voordoet.
13. Voorts hebben eisers aangevoerd dat de gevolgen van terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid beoogde doel.
De rechtbank overweegt dat een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 58 van de Participatiewet beoogt om de rechtmatige toestand te herstellen, door de onterechte verstrekking van bijstand ongedaan te maken. In dat licht valt niet in te zien dat bij volledige terugvordering sprake is van onevenredigheid.
14. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
15. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 1 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.