ECLI:NL:RBZWB:2020:4664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_2688
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over beslaglegging op WIA-uitkering

Op 30 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 25 april 2019, waarin werd medegedeeld dat er beslag was gelegd op zijn uitkering door [naam gerechtsdeurwaarders] Gerechtsdeurwaarders. Eiser betwistte de rechtmatigheid van dit beslag en voerde aan dat het UWV niet bevoegd was om het beslag uit te voeren, aangezien de rechtmatigheid van het beslag voorbehouden is aan de burgerlijke rechter.

Tijdens de zitting op 29 september 2020, waar alleen een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig was, had eiser verzocht om uitstel van de zitting vanwege een coronatest, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het niet schriftelijk was ingediend. De rechtbank overwoog dat het UWV verplicht was om het gelegde beslag uit te voeren en dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag niet aan het UWV toekwam. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen het beslag, maar het UWV had dit ongegrond verklaard.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, omdat het UWV bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag was gebleven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2688 WIA

uitspraak van 30 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda ), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 april 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de beslaglegging op zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 september 2020. Daarbij was alleen mr. H.M. van Gent aanwezig namens het UWV.
Eiser heeft op maandag 28 september 2020, laat in de middag, telefonisch verzocht om verdaging van de zitting. Als reden gaf eiser aan dat hij een coronatest had gedaan en in quarantaine moest.
De rechtbank heeft het verzoek van eiser afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat eiser zijn verzoek niet schriftelijk heeft gedaan, of wilde doen, zoals is voorgeschreven.
Bij een eerder geplande zitting heeft eiser zichzelf om dezelfde reden kort voor de zitting afgemeld. Daarna is de zitting van 29 september 2020 in overleg met eiser gepland. Op het moment van afmelden voor de zitting kon de tegenpartij niet meer worden bereikt.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontvangt van het UWV een WIA-uitkering.
Bij besluit van 25 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat [naam gerechtsdeurwaarders] Gerechtsdeurwaarders beslag heeft gelegd op zijn uitkering. Vanaf 1 april 2019 draagt het UWV het uitkeringsbedrag boven € 1.711,66 aan hen af.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat het beslag onrechtmatig is.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daaraan heeft het UWV ten grondslag gelegd dat het verplicht is om het door [naam gerechtsdeurwaarders] Gerechtsdeurwaarders gelegde derdenbeslag uit te voeren. Het UWV stelt dat hij niet bevoegd is om de rechtmatigheid van het derdenbeslag in het kader van de vordering van ING Bank N.V. op eiser te toetsen. Dat oordeel is voorbehouden aan de burgerlijke rechter en niet aan het UWV als bestuursorgaan.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het beslag onrechtmatig is. De vordering van ING Bank N.V. is door de Hoge Raad der Nederlanden op 30 november 2018 vernietigd. Eiser heeft de stukken ook naar het UWV gestuurd. De medewerker bezwaar van het UWV heeft eiser telefonisch medegedeeld dat hij gelijk had. Eiser stelt dat een deurwaarder met juiste stukken dient te komen. Uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat het beslag onrechtmatig is en de deurwaarder maakt misbruik van zijn bevoegdheid. Het UWV hoort hier niet aan mee te werken. Het UWV had eiser en zijn gezin veel schade kunnen besparen en eiser houdt het UWV hiervoor aansprakelijk.
3.
Ontvankelijkheid beroep
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Het bestreden besluit is gedagtekend op 25 april 2019. Eiser heeft op 8 juni 2019 digitaal beroep ingesteld bij de rechtbank.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV desgevraagd aangegeven dat het bestreden besluit is, nadat het was genomen, niet aangetekend door het UWV is verzonden en dat het UWV ook niet over een deugdelijke verzendadministratie beschikt waarnaar zij kan verwijzen om de verzending aannemelijk te maken. Daar staat tegenover dat eiser de ontvangst van het bestreden besluit betwist. Hij stelt het bestreden besluit pas te hebben ontvangen, nadat hij telefonisch van het UWV had vernomen dat er een beslissing op het bezwaar was genomen.
Nu eiser stelt dat hij het besluit pas na de verzending op 22 mei 2019 heeft ontvangen en het UWV de eerdere verzending niet aannemelijk heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat 22 mei 2019 geldt als de datum van bekendmaking van het bestreden besluit, waarna de beroepstermijn is aangevangen. Dit leidt ertoe dat het beroepschrift tijdig is ingediend.
Nu het beroepschrift ontvankelijk is, komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 67, eerste lid, van de Wet WIA betaalt het UWV de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat. De betaling geschiedt in termijnen van een kalendermaand.
In de artikelen 475 en verder van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering is het executoriaal beslag onder derden geregeld.
5.
Beoordeling
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, ligt het niet op de weg van het UWV om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Dat oordeel is voorbehouden aan de burgerlijke rechter en de bestuursrechter komt hieraan niet toe. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geding aan de orde, moet ingevolge vaste rechtspraak het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard en dient de bestuursrechter zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 13 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2098 en 23 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3338).
Eiser heeft aangevoerd dat het beslag onrechtmatig is. Hij wijst op het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2018 over de vordering van ING Bank N.V. op eiser. In dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 juli 2017 vernietigd en het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van ING Bank N.V. op eiser nog steeds ter discussie staat in de civielrechtelijke procedure. Dat doet evenwel niet af aan het bovenstaande bestuursrechtelijke toetsingskader. Nu het civielrechtelijke deel nog steeds niet onherroepelijk is, moeten zowel het UWV als de rechtbank uitgaan van het gelegde beslag. Naar het oordeel van de rechtbank is het UWV bij het nemen van deze betalingsbeslissing gebleven binnen het kader van dat beslag.
6.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 30 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.