ECLI:NL:CRVB:2019:3338
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beslag op WIA-uitkering en medewerking van het Uwv aan executoriale besluiten
In deze zaak heeft appellante, zonder vaste woon- of verblijfplaats, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 2 april 2019 het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 20 juni 2016, waarbij het Uwv het bezwaar alsnog ongegrond verklaarde. Het Uwv stelde dat het gehouden was aan de beslaglegging en dat het de beslagvrije voet respecteerde.
Tijdens de zitting op 3 oktober 2019 heeft appellante haar gronden herhaald, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv geen medewerking had moeten verlenen aan de beslaglegging en dat de hoogte van de beslagvrije voet onjuist was. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank correct was en dat zij de juiste procedures volgden.
De Centrale Raad van Beroep heeft, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank, geoordeeld dat het Uwv inderdaad gehouden was om medewerking te verlenen aan de executoriale besluiten. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet voldoende waren om tot een andere beslissing te komen dan die van de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.