In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, omdat verzoekster niet de volledige bankafschriften had overgelegd, wat volgens het college noodzakelijk was om het recht op bijstand vast te stellen. Verzoekster had op enkele bankafschriften de omschrijvingen van uitgaven onleesbaar gemaakt, wat leidde tot de conclusie van het college dat de inlichtingenplicht was geschonden.
Tijdens de zitting op 17 september 2020 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Het college stelde dat er goede redenen waren om volledige inzage in de uitgaven van verzoekster te verlangen, omdat er onduidelijkheden waren over haar financiële situatie. Verzoekster betwistte echter dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, aangezien de bedragen van de uitgaven wel zichtbaar waren.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde redenen waren voor het verlangen van volledige inzage in de uitgaven. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster een plausibele verklaring had voor de onleesbare uitgaven en dat het college niet had aangetoond dat er sprake was van fraude of andere omstandigheden die volledige inzage rechtvaardigden. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat het college aan verzoekster voorschotten op de bijstandsuitkering moet verstrekken, met terugwerkende kracht tot de datum van het verzoek om voorlopige voorziening.