ECLI:NL:CRVB:2020:1265
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid
Op 16 juni 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen. Appellant, die woonachtig is op een onbekend adres, heeft samen met zijn partner op 10 april 2017 een aanvraag ingediend voor bijstand. Het college heeft echter de aanvraag afgewezen, omdat appellant en zijn partner onvoldoende duidelijkheid hebben gegeven over hun financiële situatie en niet hebben aangetoond hoe zij sinds april 2015 in hun levensonderhoud hebben voorzien.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij voldoende informatie heeft verstrekt om aan te tonen dat hij en zijn partner in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende objectieve en verifieerbare bewijsstukken heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. De overgelegde documenten waren niet toereikend om de financiële situatie van appellant en zijn partner te verduidelijken.
De Raad heeft vastgesteld dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat het college bevoegd is om aanvullende gegevens te vragen over de financiële situatie van de aanvrager. Aangezien appellant niet aan de inlichtingenverplichting heeft voldaan, heeft de Raad het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, met A.A.H. Ibrahim als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.