Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de waardering van zijn onroerende zaak, die was vastgesteld op € 131.000,- voor het kalenderjaar 2018. De heffingsambtenaar had deze waarde gehandhaafd in zijn uitspraak op bezwaar van 8 februari 2019. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, met een bepleite waarde van € 118.000,-. Tijdens de zitting op 4 juni 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, werd de gemachtigde van de belanghebbende, mr. A. Bakker, gehoord, evenals de vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan door een taxatierapport over te leggen, waaruit bleek dat de woning op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had die niet lager was dan € 131.000,-. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de vergelijkingsobjecten die in het taxatierapport waren opgenomen, voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade van € 500,- en de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 512,-. Tevens werd het griffierecht van € 47,- door de heffingsambtenaar vergoed. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting van de zaak voor rekening van de heffingsambtenaar kwam.