Op 31 augustus 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend op 5 augustus 2020 en betrof mr. Van Kralingen, die als raadkamer-rechter optrad in een zaak over de verlenging van de gevangenhouding van de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt, omdat de stukken van de verdediging niet waren voorgelezen en de rechter deze niet had gelezen. Ook werd er geklaagd over feitelijke onjuistheden in de beslissing en het ontbreken van een adequate motivering.
De gewraakte rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangevoerd dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het te laat was ingediend, nadat er al een beslissing was genomen. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of de vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd was. Hierbij werd opgemerkt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend, omdat de behandeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding al was beëindigd. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek, en deze beslissing werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.