Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
.
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017. De belanghebbende, die als gevolg van een auto-ongeluk invalide is geraakt en een letselschade-uitkering heeft ontvangen, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de inspecteur was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag heeft gehandhaafd, waarbij het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen volledig aan de belanghebbende is toegerekend. De belanghebbende betoogde dat de vermogensrendementsheffing een individuele, buitensporige last voor hem vormt, omdat hij door deze heffing in zijn levensonderhoud moet voorzien en zijn vermogen daardoor afneemt. De rechtbank overwoog dat de wetgever letselschade-uitkeringen niet heeft vrijgesteld van belasting en dat de inspecteur terecht het vermogen in de rendementsgrondslag heeft betrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake is van een individuele buitensporige last, omdat de financiële situatie van de belanghebbende in het algemeen niet zodanig is dat deze heffing onredelijk zwaar voor hem is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.