Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, die aan de belanghebbende was opgelegd op basis van informatie die naar voren kwam uit de aangifte van zijn echtgenote. De rechtbank oordeelt dat de informatie die voortkwam uit de beoordeling van de aangifte van de echtgenote een nieuw feit vormt, waardoor de inspecteur gerechtigd was om de navorderingsaanslag op te leggen. De belanghebbende had zijn aangifte IB/PVV 2016 ingediend met een belastbaar inkomen van € 25.028, maar de inspecteur stelde vast dat dit inkomen te laag was, wat leidde tot de navorderingsaanslag. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met het motiveringsbeginsel en dat er sprake was van een nieuw feit, waardoor de navordering rechtmatig was. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.