ECLI:NL:RBZWB:2020:3639

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
12-715089-08
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering met matiging na uitzonderlijke overschrijding van de redelijke termijn

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en het telen van hennep. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingsvordering met meer dan tien jaar is overschreden, wat leidt tot een uitzonderlijke situatie. De rechtbank volgt de lijn van de Hoge Raad dat een overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dat deze overschrijding wel kan leiden tot een vermindering van het ontnemingsbedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene in totaal € 621.668,11 bedraagt, maar heeft dit bedrag met 25% gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk is de betalingsverplichting vastgesteld op € 466.251,00. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 12/715089-08
vonnis van de rechtbank van 6 augustus 2020
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962
wonende te [adres 1]
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg

1.De procedure

Uitspraak hoofdzaak
Betrokkene is op 25 november 2009 door de rechtbank veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf voor medeplegen van:
  • overtreding van artikel 3b en 3c van de Opiumwet op de locatie [adres 2] te Middelburg in de periode van 1 april 2004 tot en met 12 januari 2008;
  • diefstal van stroom op de locatie [adres 2] te Middelburg in de periode van 1 april 2004 tot en met 12 januari 2008;
  • overtreding van artikel 3b en 3c van de Opiumwet op de locatie [adres 3] te Borsele in de periode van 1 april 2004 tot en met 4 februari 2008.
Hiertegen is hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep richtte zich uitsluitend tegen het vonnis van de rechtbank, voor zover betrokkene daarbij was veroordeeld wegens de deelname aan een criminele organisatie. In aanvulling op de feiten waarvoor betrokkene reeds bij de rechtbank is veroordeeld, is betrokkene door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 20 september 2012 veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf voor deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2004 tot en met 13 februari 2008.
Het hiertegen ingestelde cassatieberoep is op 14 oktober 2014 verworpen.
Verloop van het onderzoek ter terechtzitting
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
Deze vordering is kort besproken op de zitting van 3 november 2011. De behandeling van de vordering is echter aangehouden in afwachting van de uitspraken naar aanleiding van het in de hoofdzaak ingestelde hoger beroep.
Nadat het arrest van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch onherroepelijk is geworden, is de zaak opnieuw aangebracht ter terechtzitting van de rechtbank van 17 oktober 2016, waarbij de rechtbank een schriftelijke voorbereidingsprocedure heeft bevolen. In dat kader hebben de officier van justitie en de raadsman ieder twee keer een schriftelijke conclusie ingediend.
Na ontvangst van de conclusies en een tussentijdse zitting op 11 januari 2018 heeft op
19 maart 2018 een inhoudelijke behandeling van de vordering plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze inhoudelijke behandeling heeft de rechtbank bij tussenbeslissing van 24 april 2018 geoordeeld dat het onderzoek diende te worden heropend om enkele getuigen te laten horen door de rechter-commissaris. De getuigen zijn op 11 september 2018 gehoord door de rechter-commissaris.
De vordering is vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 juni 2020, waarbij de officier van justitie M. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak niet kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Volgens de officier van justitie kan de overschrijding tot een matiging van het toe te wijzen ontnemingsbedrag van ten hoogste 10% leiden.
[adres 2] te Middelburg en [adres 3] te Borsele
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de kweekperiodes aansluiting moet worden gezocht bij de bewezenverklaarde periodes als genoemd in het vonnis van de rechtbank Middelburg van 25 november 2009, te weten 1 april 2004 tot en met 12 februari 2008 voor de locatie [adres 2] en 1 april 2004 tot en met 4 februari 2008 voor de locatie Borszeestraat. Ter zitting van 25 juni 2020 heeft de officier van justitie hieraan toegevoegd dat reeds op 30 januari 2004 door verbalisanten een briefje op de vensterbank van het pand aan de [adres 2] werd aangetroffen met daarop een opsomming van hennepgerelateerde goederen. Hieruit blijkt dat er zelfs al voor 1 april 2004 hennep werd geteeld aan het [adres 2] te Middelburg. Verder verwijst de officier van justitie naar het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de hoofdzaak waaruit blijkt dat er over dezelfde periode sprake is van een criminele organisatie die zich onder meer bezig hield met het telen van hennep. In de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het Openbaar Ministerie rekening gehouden met de periode waarbinnen de hennepteelt op deze locatie gestaakt is door renovatiewerkzaamheden.
Draagkracht
De officier van justitie stelt dat sprake is geweest van een henneponderneming waarvan de revenuen na ontdekking van de kwekerijen zo spoedig mogelijk zijn weggesluisd. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat de woning van betrokkene daags na de inval voor een laag bedrag is verkocht. De opbrengst is vervolgens via een constructie in contanten in Thailand opgenomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet evident is dat betrokkene nu en in de toekomst nimmer draagkracht zal hebben om de aan hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. De leeftijd van betrokkene doet hier niet aan af. Daarnaast is betrokkene ondanks zijn arbeidsongeschiktheid meerdere jaren in staat gebleken om deel te nemen aan een criminele organisatie en het in stand houden van hennepkwekerijen.
Verdeling
Gelet op de bewezenverklaarde hennepfeiten, de pleegperiode en de bewezenverklaarde deelname aan een criminele organisatie, is de officier van justitie van mening dat het niet juist is om de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel nader te differentiëren aan de hand van de rol die betrokkene in de hennepkwekerij heeft gehad. Uit moet worden gegaan van pondspondsgewijze verdeling.
Vordering
De officier van justitie vordert voor beide locaties tezamen het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene vast te stellen op € 741.438,00. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn kan op dit bedrag 10% procent in mindering worden gebracht.

3.Het standpunt van de verdediging

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De raadsman heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gelet op de uitzonderlijke overschrijding van de redelijke termijn met twaalf jaren. Deze overschrijding is deels te wijten aan inactiviteit van het Openbaar Ministerie. Daarnaast is sprake van een schending van de beginselen van een behoorlijke rechtspleging omdat de verdediging haar rechten als gevolg van de termijnoverschrijding niet naar behoren heeft kunnen uitoefenen. De raadsman wijst er in dat verband op dat de getuigen die bij de rechter-commissaris zijn gehoord zich door het tijdsverloop veel zaken niet meer konden herinneren waardoor, zo begrijpt de rechtbank, van een effectieve ondervraging door de verdediging geen sprake heeft kunnen zijn. De raadsman heeft hierbij verwezen naar de uitspraken met kenmerken ECLI:NL:RBLIM:2017:10408 en ECLI:NL:RBDHA:2020:4526.
Redelijke termijn
Namens betrokkene is aangevoerd dat de redelijke termijn in zeer verregaande mate is overschreden. Indien deze termijnoverschrijding niet tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, dient zij te leiden tot een matiging van het ontnemingsbedrag met 75%.
Uitgavenpatroon
De financiële gegevens van betrokkene zijn onderzocht. Betrokkene leeft zeer eenvoudig in een kleine woning met veel achterstallig onderhoud, een eenvoudige inboedel en een vrijwel lege kledingkast. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is niet terug te vinden in het uitgavenpatroon van betrokkene, omdat betrokkene het voordeel niet heeft genoten.
[adres 2] te Middelburg
De verdediging heeft aangevoerd dat betrokkene is veroordeeld voor het telen van hennep in de periode van 1 april 2004 tot en met 12 februari 2008. Dit betekent echter niet dat er gedurende de gehele periode hennep is geteeld.
Betrokkene heeft zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij bekend, maar stelt dat hij in september 2007 met de hennepkwekerij is begonnen, nadat hij in geldnood was gekomen door zijn ontslag bij defensie. Het is niet mogelijk dat er eerder met de hennepkwekerij is begonnen, omdat er in de zomer van 2007 diverse aannemers in de woning zijn geweest in verband met grote onderhoudswerkzaamheden.
Er is sprake van een oogst van 420 planten. Betrokkene stelt hieraan € 5.000,00 te hebben verdiend na de aftrek van kosten. Daarom wordt primair verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 5.000,00. Subsidiair wordt verzocht het onderzoeksrapport “wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht” van het BOOM april 2005 (hierna: het BOOM-rapport) te volgen. Hierdoor zou sprake zijn van een opbrengst van € 28.060,80. Op dit bedrag dient
€ 10.627,20 aan kosten in mindering te worden gebracht. In deze kosten is tevens een bedrag van € 3.000,00 aan investeringskosten opgenomen. Dit levert een wederrechtelijk verkregen voordeel op van € 17.433,60. Dit bedrag dient vervolgens gematigd te worden met 75% gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
[adres 3] te Borsele
De verdediging benadrukt dat de rechtbank in haar vonnis heeft aangenomen dat de rol van betrokkene bij deze hennepkwekerij klein was. Uit geen van de bewijsmiddelen volgt dat betrokkene heeft gedeeld in de opbrengst van deze kwekerij. Door [naam 1] is zelfs verklaard dat dit niet het geval is geweest. Om die reden kunnen de opbrengsten niet voor een gelijk deel aan betrokkene worden toegerekend. De vordering dient daarom op dit punt afgewezen te worden.
Subsidiair is opgemerkt dat betrokkene is veroordeeld voor het telen van hennep in de periode van 1 april 2004 tot en met 4 februari 2008. Dit betekent echter niet dat er gedurende de gehele periode hennep is geteeld. Reeds uit het vonnis in de hoofdzaak blijkt dat er in ieder geval geen hennep is gekweekt in de periode van 3 mei 2006 tot 5 juni 2006 omdat er toen een renovatie aan de woning plaatsvond in opdracht van de woningbouwvereniging. Daarbij komt dat er al in februari 2006 werkzaamheden waren bij buurwoningen en dat er ook na 15 juni 2006 nog werkzaamheden aan de woning zelf hebben plaatsgevonden. Voorts is er ook niet in de gehele tenlastegelegde periode stroom gestolen. Bij een onderzoek in maart 2006 is er geen hennep aangetroffen in de Borszeestraat. De verdediging is van mening dat de verklaring van getuige [naam 2] niet kan kloppen en deze verklaring wordt daarom betwist. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de opbouw van de kwekerij pas heeft plaatsgevonden in april 2007. Vervolgens is in augustus 2007 gestart met het telen van hennep en de kwekerij is ontmanteld op 8 februari 2008.
Nu de verdediging uitgaat van een kweekperiode van augustus 2007 tot 8 februari 2008 kunnen er maximaal twee oogsten hebben plaatsgevonden.
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat één oogst is mislukt door toprot. Om deze reden dienen er 268 planten in mindering te worden gebracht in de berekening van het voordeel. De verdediging heeft verzocht uit te gaan van het aantal aangetroffen planten. In totaal is er dan sprake van 694 planten. Uitgaande van de bedragen als genoemd in het BOOM-rapport levert dit een opbrengst op van € 50.588,45. Hierop dient een bedrag van € 10.413,24 in mindering te worden gebracht voor de gemaakte kosten. Het wederrechtelijk verkregen voordeel zou daarmee kunnen worden geschat op € 40.175,21. Hierop dient vervolgens de eerder genoemde matiging in verband met de overschrijding van de redelijke termijn nog plaats te vinden. Voorts dient het bedrag ook nog verdeeld te worden over betrokkene en zijn medeveroordeelden.
Draagkracht
De verdediging betwist dat de woning van betrokkene niet tegen een marktconforme prijs is verkocht. Daarnaast betwist de verdediging dat er gelden zijn weggesluisd naar Thailand. Betrokkene is na de strafzaak bij zijn partner in Thailand gaan wonen.
Indien (een deel van) de vordering wordt toegewezen, dan zal de betaling uitsluitend mogelijk zijn middels zeer langdurige termijnbetalingen. Betrokkene heeft een conceptdagvaarding ontvangen waaruit blijkt dat Delta een bedrag van € 29.018,87 op betrokkene wenst te verhalen in verband met de diefstal van stroom.
Indien de rechtbank een hoger bedrag toe zal wijzen dan € 7.706,36 - te weten het totaalbedrag dat door de verdediging is bepleit - dan bestaat er geen draagkracht bij betrokkene om dit bedrag te voldoen. Het ontbreekt betrokkene aan een inkomen en aan vermogen, waardoor het duidelijk is dat hij ook in de toekomst de vordering niet zal kunnen voldoen. Hierbij wordt verwezen naar de leeftijd van betrokkene en het feit dat hij arbeidsongeschikt is. Hij mist hierdoor iedere aansluiting op de arbeidsmarkt. De arbeidsongeschiktheidsuitkering is net boven het bestaansminimum.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Op de ontnemingsprocedure is artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) van toepassing. Op grond van artikel 6, eerste lid van het EVRM heeft betrokkene recht op een afwikkeling van een ontnemingsvordering binnen een redelijke termijn. In beginsel wordt een termijn van twee jaar als redelijk aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat op 28 april 2008 de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig is gemaakt. Dat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in onderhavige zaak met ruim tien jaren is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een uitzonderlijke overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) evenwel als uitgangspunt geformuleerd dat een overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering leidt, ook niet in uitzonderlijk gevallen. Daarnaast overwoog de Hoge Raad in dat arrest dat overschrijding van de redelijke termijn in ontnemingszaken als regel wordt gecompenseerd door vermindering van het vastgestelde ontnemingsbedrag. De rechtbank volgt dat uitgangspunt. De door de verdediging aangehaalde uitspraken dateren van na de uitspraak van de Hoge Raad, maar zien op de behandeling van strafzaken en niet op de behandeling van ontnemingsvorderingen. Die uitspraken zijn reeds daarom niet van toepassing op onderhavige zaken.
Een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan alleen slagen indien er een ernstige inbreuk is gemaakt op de verdedigingsrechten van betrokkene die van dien aard is dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM.
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechten van de verdediging zijn geschonden, omdat getuigen vragen van de verdediging door het tijdsverloop niet hebben kunnen beantwoorden. De rechtbank stelt evenwel vast dat de verdediging de gelegenheid heeft gekregen de getuigen te bevragen en dat de getuigen tijdens het verhoor op 11 september 2018 ook een deel van de vragen hebben kunnen beantwoorden. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de verdediging pas bij conclusie van antwoord en dus pas bijna acht jaar na het aanhangig maken van de ontnemingsvordering heeft verzocht de getuigen te mogen horen in het kader van de ontnemingsvordering. Het stond de verdediging vrij dit verzoek al te doen vanaf het moment dat zij bekend werd met de ontnemingsvordering in 2008. Een groot deel van het tijdsverloop ligt daarmee binnen de invloedssfeer van de verdediging zelf.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen inbreuk is gemaakt op de verdedigingsrechten van betrokkene die van dien aard is en zodanig ernstig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De rechtbank verwerpt daarom het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering.
4.2
Beoordeling inhoudelijke standpunten
[adres 2] te Middelburg
Veroordeling
Dat betrokkene het bewezenverklaarde heeft begaan en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel blijken uit de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van de rechtbank [1] .
Periode
De rechtbank stelt vast dat de getuigen wisselend hebben verklaard over de periode waarin er een hennepkwekerij aanwezig was op de locatie [adres 2] te Middelburg. Om deze reden zal de rechtbank niet uitgaan van deze getuigenverklaringen nu niet vast te stellen is welke van de verklaringen correct is.
De officier van justitie heeft betoogd dat er op 30 januari 2004 al door verbalisanten werd gezien dat er een briefje in de vensterbank lag met een opsomming van hennepgerelateerde goederen. De rechtbank is van oordeel dat de enkele aanwezigheid van dit briefje niet betekent dat er op dat moment een hennepkwekerij in de woning aanwezig was.
De rechtbank is van oordeel dat het gelet op het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak aannemelijk is dat er op de locatie [adres 2] hennep is geteeld in de bewezenverklaarde periode, te weten van 1 april 2004 tot 13 februari 2008.
Aantal oogsten
Bij de bepaling van het aantal oogsten dat plaats heeft gevonden heeft de rechtbank conform de berekening zoals opgenomen in het procesdossier rekening gehouden met de periode waarin er verbouwingswerkzaamheden aan de woning plaatsvonden. De rechtbank acht het aannemelijk dat er in de resterende periode achttien maal is geoogst.
Opbrengst
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat betrokkene geen enkel voordeel uit de hennepkwekerij heeft ontvangen. Het uitgavenpatroon van betrokkene doet daaraan niet af.
Ten aanzien van de berekening van de opbrengst volgt de rechtbank de uitgangspunten zoals verwoord in het BOOM-rapport. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de hennepteelt een lager bedrag heeft opgebracht.
Kosten
Voor wat betreft de kosten die op de opbrengst in mindering moeten worden gebracht, volgt de rechtbank de berekening zoals opgenomen in het procesdossier. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de daadwerkelijke kosten van deze bedragen afwijken.
In de berekening van de kosten zal de rechtbank geen rekening houden met de door de raadsman genoemde investeringskosten. Door te investeren heeft betrokkene goederen met enige waarde in zijn bezit gekregen. Zijn vermogen is hierdoor per saldo niet lager geworden. Met de afschrijvingskosten op de aangekochte goederen is rekening gehouden in de berekening zoals opgenomen in het procesdossier.
[adres 3] te Borsele
Veroordeling
Dat betrokkene het bewezenverklaarde heeft begaan en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel blijken uit de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van de rechtbank [2] .
PeriodeDe rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat betrokkene in de periode
1 april 2004 tot 4 februari 2008 hennep heeft geteeld. Zij sluit hiermee aan bij de door de rechtbank bewezenverklaarde periode. Het is niet aannemelijk geworden dat de periode waarin geteeld is af zou wijken van deze periode.
Aantal oogsten
In de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is de officier van justitie uitgegaan van kweekcycli van tien weken per oogst. Daarnaast is rekening gehouden met de tijd die nodig is voor het opbouwen van de hennepkwekerij en een renovatie. Op basis van deze gegevens kunnen binnen de bovengenoemde periode achttien cycli zijn doorlopen. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op deze informatie aannemelijk is geworden dat betrokkene binnen deze kwekerij achttien keer een oogst heeft gerealiseerd. Hierbij is het aannemelijk geworden dat één oogst deels is mislukt.
Aantal planten
De rechtbank stelt vast dat er in totaal 481 hennepplanten in de kwekerij zijn aangetroffen. Om die reden is zij van oordeel dat het aannemelijk is dat ook alle eerdere volledige oogsten telkens uit 481 planten hebben bestaan. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het dossier daar wel aanwijzingen voor bevat, onvoldoende aannemelijk is geworden dat iedere oogst uit meer dan 481 planten heeft bestaan. Daarnaast is aannemelijk geworden dat de deels mislukte oogst heeft bestaan uit 391 planten.
Opbrengst
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat betrokkene geen enkel voordeel uit de hennepkwekerij heeft ontvangen. Het uitgavenpatroon van betrokkene doet daaraan niet af.
De officier van justitie is in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van de verklaring van getuige [naam 2] . De rechtbank volgt deze verklaring over de verkoopprijs van de hennep niet, omdat uit de verklaring niet blijkt waarom de verkoopprijs aanzienlijk afwijkt van de gemiddelde verkoopprijs als gehanteerd in het BOOM-rapport. De rechtbank zal daarom in haar berekeningen de gemiddelde opbrengsten volgen als genoemd in het BOOM-rapport, te weten € 2,37 per gram hennep.
Verdeling voordeel
Uit het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch volgt dat betrokkene in de bewezenverklaarde periode evenals [naam 1] en [naam 3] deel uitmaakte van een criminele organisatie in de periodes 1 januari 2004 tot en met 30 juni 2006 en 1 juli 2006 tot en met 13 februari 2008. Deze organisatie hield zich onder meer bezig met het opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf telen/bewerken/verkopen en later ook afleveren van hennep [3] . Hierdoor is het aannemelijk dat alle betrokkenen een gelijk deel van het voordeel uit de hennepkwekerijen hebben gekregen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij aan de [adres 3] te Borsele kan voor 33,3% toegerekend worden aan betrokkene. Het is niet aannemelijk geworden dat de opbrengsten uit deze kwekerij op een andere manier onder betrokkene, [naam 1] en [naam 3] zouden zijn verdeeld.
4.3
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
[adres 2] te Middelburg
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van de rechtbank het oordeel, dat betrokkene door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad [4] .
Bij de bepaling van het wederrechtelijk genoten voordeel hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
- aannemelijk is geworden dat betrokkene op 1 april 2004 een kwekerij is begonnen en dat deze kwekerij met uitzondering van de periode waarin er verbouwingswerkzaamheden waren tot 4 februari 2008 in werking is geweest;
- aannemelijk is geworden dat betrokkene in totaal achttien maal heeft geoogst;
- aannemelijk is geworden dat het wederrechtelijk verkregen voordeel volledig kan worden toegerekend aan betrokkene.
Verder betrekt zij hierbij de inhoud van het onderzoeksrapport “wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht” van het BOOM april 2005.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat:
- in de hennepkwekerij van betrokkene 420 planten stonden;
- hierbij niet is vastgesteld hoeveel planten er per m² aanwezig waren;
- uit eerdergenoemd rapport van het BOOM, blijkt dat in dergelijke gevallen ervan uitgegaan dient te worden dat de opbrengst 28,2 gram per plant is;
- bij de hennepkwekerij, zoals die bij betrokkene werd aangetroffen, de opbrengst per hennepplant gemiddeld (28,2 gram per plant x € 2,37 per gram) € 66,83 bedraagt.
Op grond hiervan bedraagt de totale opbrengst van de hennepkwekerij van betrokkene
€ 28.068,60 per oogst.
De kosten die hierop in mindering moeten worden gebracht bedragen in totaal € 2.925,80 en bestaan uit:
* de afschrijvingskosten, bij een aantal planten van 420 verdeeld over twee ruimtes vastgesteld op € 200,00 per oogst;
* de variabele kosten (stekken, kweekmedium, water, voedingsstoffen et cetera), geschat op
€ 4,49 per plant, in totaal € 1.885,80 per oogst;
* kosten voor knippers, geschat op € 2,00 per plant, in totaal € 840,00 per oogst.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op ((€ 28.068,60 - € 2.925,80) x 18=)
€ 452.570,40.
[adres 3] te Borsele
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van de rechtbank het oordeel, dat betrokkene door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad [5] .
Bij de bepaling van het wederrechtelijk genoten voordeel hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
- aannemelijk is geworden dat betrokkene op 1 april 2004 een kwekerij is begonnen en dat deze kwekerij tot 4 februari 2008 in werking is geweest;
- aannemelijk is geworden dat betrokkene in totaal zeventien maal een volledige oogst met 481 planten heeft geoogst en éénmaal een onvolledige oogst met 391 planten heeft geoogst;
- aannemelijk is geworden dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor 33,3% kan worden toegerekend aan betrokkene.
Verder betrekt zij hierbij de inhoud van het onderzoeksrapport “wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht” van het BOOM april 2005.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat :
- in de hennepkwekerij van betrokkene 481 planten stonden;
- hierbij niet is vastgesteld hoeveel planten er per m² aanwezig waren;
- uit eerdergenoemd rapport van het BOOM, blijkt dat in dergelijke gevallen ervan uitgegaan dient te worden dat de opbrengst 28,2 gram per plant is;
- bij de hennepkwekerij, zoals die bij betrokkene werd aangetroffen, de opbrengst per hennepplant gemiddeld (28,2 gram per plant x € 2,37 per gram) € 66,83 bedraagt.
Op grond hiervan bedraagt de opbrengst van de hennepkwekerij van betrokkene
€ 32.145,23 per volledige oogst en € 26.130,53 bij een onvolledige oogst als vastgesteld.
De kosten die in mindering moeten worden gebracht bij een volledige oogst bedragen in totaal € 3.671,69 en bestaan uit:
* de afschrijvingskosten, bij een aantal planten van 481 verdeeld over drie afzonderlijke kweekruimtes vastgesteld op € 550,00 per oogst;
* de variabele kosten (stekken, kweekmedium, water, voedingsstoffen et cetera), geschat op
€ 4,49 per plant, in totaal € 2.159,69 per oogst;
* kosten voor knippers, geschat op € 2,00 per plant, in totaal € 962,00 per oogst.
De kosten die in mindering moeten worden gebracht bij een onvolledige oogst bedragen in totaal € 2.887,59 en bestaan uit:
* de afschrijvingskosten, bij een aantal planten van 391 verdeeld over twee afzonderlijke kweekruimtes vastgesteld op € 350,00 per oogst;
* de variabele kosten (stekken, kweekmedium, water, voedingsstoffen etc.), geschat op
€ 4,49 per plant, in totaal € 1.755,59 per oogst;
* kosten voor knippers, geschat op € 2,00 per plant, in totaal € 782,00 per oogst;
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de volledige oogsten vast op ((€ 32.145,23 - € 3.671,69) x 17=) € 484.050,18. De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de onvolledige oogst vast op (€ 26.130,53 – € 2.887,59 =) € 23.242,94. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor alle oogsten tezamen is hiermee vastgesteld op € 507.293,12. Van dit voordeel wordt 33,3%, derhalve
€ 169.097,71, aan betrokkene toegerekend.
Totaal
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene voor beide kwekerijen op (€ 452.570,40 + € 169.097,71 =)
€ 621.668,11.
4.4
Compensatie overschrijding redelijke termijn
Zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim tien jaren. Daarmee is sprake van een uitzonderlijk lange overschrijding van de redelijke termijn die naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet in overwegende mate aan betrokkene is te wijten. Zoals hiervoor is overwogen wordt een overschrijding van de redelijke termijn in de regel gecompenseerd door vermindering van het ontnemingsbedrag. Volgens het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, bedraagt die vermindering in beginsel niet meer dan € 5.000,00. Indien de redelijke termijn echter met meer dan twaalf maanden is overschreden, handelt de rechter in ontnemingszaken naar bevind van zaken. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een matiging toepassen van 25%.
4.5
Vaststelling betalingsverplichting
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het totale terug te betalen bedrag vaststellen op 75% van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zijnde
€ 466.251,00. De vordering van de officier van justitie zal zij voor het overige afwijzen.
De verdediging heeft aangevoerd dat betrokkene niet de draagkracht heeft om aan de Staat een geldbedrag hoger dan € 7.706,36 te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vooropgesteld wordt dat noch uit artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht noch uit enige andere wettelijke bepaling voortvloeit dat de draagkracht van betrokkene in het algemeen een verplichte maatstaf vormt bij het bepalen van het te betalen geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Slechts indien aannemelijk is dat betrokkene geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, dient de rechter gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat betrokkene in de toekomst geen draagkracht zal hebben. Betrokkene is 58 jaar oud. Hoewel hij een uitkering ontvangt en vanwege arbeidsongeschiktheid momenteel niet in staat is om te werken, staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat het bij betrokkene ook in de toekomst aan elke draagkracht zal ontbreken om aan zijn betalingsverplichting te kunnen voldoen.
De conclusie van de verdediging, inhoudende dat het ontnemingsbedrag op maximaal
€ 7.706,36 gesteld moet worden omdat de betrokkene het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan terugbetalen, treft dan ook geen doel.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het totale wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 621.668,11;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 466.251,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
360 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. I.M. Josten en mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. van Eekelen en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 augustus 2020.
Mr. H.E. Goedegebuur, mr. W. Anker en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het vonnis van de rechtbank Middelburg van 25 november 2009 met alle daarin genoemde bewijsmiddelen.
2.Het vonnis van de rechtbank Middelburg van 25 november 2009 met alle daarin genoemde bewijsmiddelen.
3.Het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 september 2012 met alle daarin genoemde bewijsmiddelen.
4.Het vonnis van de rechtbank Middelburg van 25 november 2009 met alle daarin genoemde bewijsmiddelen.
5.Het vonnis van de rechtbank Middelburg van 25 november 2009 met alle daarin genoemde bewijsmiddelen.