ECLI:NL:RBLIM:2017:10408

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
03/703067-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 24 oktober 2017, is de verdachte beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn, die in overwegende mate te wijten is aan het handelen van het Openbaar Ministerie. De verdediging heeft aangevoerd dat deze overschrijding het verdedigingsbelang en het belang van waarheidsvinding heeft geschaad, waardoor de verdachte niet meer in staat is om een betekenisvolle verdediging te voeren. De officier van justitie erkende de overschrijding, maar stelde dat dit niet zou leiden tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank oordeelde echter dat de lange duur van de procedure, die bijna zeven jaar en negen maanden besloeg, de mogelijkheid voor de verdachte om zich adequaat te verdedigen ernstig heeft aangetast. De rechtbank concludeerde dat het strafvorderlijk belang bij verdere vervolging ontbreekt, en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van strafzaken binnen een redelijke termijn, en de gevolgen van het niet naleven van deze termijn voor de rechtsgang.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/703067-11
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de zittingen van 21 en 28 maart 2014, 8 september 2016 en 24 oktober 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen dan wel witwassen van geld verkregen uit de verkoop van cafeïne;
feit 2:samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van amfetamine;
feit 3:deel heeft genomen aan een organisatie gericht op (de voorbereiding van) de handel, productie of in- en uitvoer van amfetamine.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte vanwege – kort gezegd – de overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het zeer moeilijk is geworden om nog een betekenisvolle en inhoudelijke verdediging te kunnen voeren. Bovendien valt niet in te zien welke strafdoelen in deze zaak nog opgeld doen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn in deze zaak inderdaad is overschreden, maar dat dit, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. Compensatie zal gezocht moeten worden in de modaliteit en de omvang van de op te leggen straf.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het tijdverloop in deze zaak moet worden aangemerkt als een overschrijding van de redelijke termijn. Als beginpunt voor de redelijke termijn neemt de rechtbank de datum waarop de eerste doorzoeking bij [rechtspersoon 14] , het bedrijf waar verdachte een belangrijke functie had en bij welke doorzoeking verdachte aanwezig was, heeft plaatsgevonden, te weten 11 januari 2010. Er zijn in de tussentijd bijna zeven jaren en negen maanden verstreken, zodat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna zes jaar. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt hierop niet de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar van reductie van de op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval echter wél de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie uitgesproken dient te worden en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst bevat de tenlastelegging feiten die zich hebben voorgedaan in de periode 2006 tot en met 2010. Het is voorstelbaar dat wanneer in 2017 de inhoudelijke behandeling van feiten uit deze periode plaatsvindt, verdachte zich, gelet op dit grote tijdsverloop, zaken niet meer goed kan herinneren en niet goed meer in staat is de verdediging te voeren. Hierdoor is zowel het verdedigingsbelang als het belang tot waarheidsvinding geschonden.
Voorts stelt de rechtbank vast dat het eindproces-verbaal in mei 2012 is gesloten en vervolgens pas in maart 2014 de eerste regiezitting heeft plaatsgevonden. Vanwege het feit dat zowel aan verdachte als aan alle medeverdachten onder andere deelname aan een criminele organisatie is ten laste gelegd, werden alle zaken tegelijk behandeld. Deze regiezitting leidde vervolgens tot het horen van in totaal bijna vijftig getuigen door de rechter-commissaris.
Thans heeft de officier van justitie bij aanvang van de zitting medegedeeld dat hij voor alle verdachten vrijspraak zal gaan vorderen met betrekking tot deelname aan de criminele organisatie. Dit betreft het meest ernstige feit op de tenlastelegging. Hoewel dit standpunt de rechtbank gelet op de inhoud van het dossier allerminst verbaast, is zij van oordeel dat wanneer bij de regiezitting in maart 2014 het dossier inhoudelijk goed door de officier van justitie zou zijn beoordeeld, destijds de tenlastelegging reeds had kunnen worden aangepast, althans dit standpunt toen al naar voren had kunnen worden gebracht. Dat had naar alle waarschijnlijkheid tot gevolg gehad dat het proces efficiënter was verlopen en er minder getuigen gehoord waren. Daarbij komt dat door het wegvallen van de deelname aan een criminele organisatie met de medeverdachten, de zaak van verdachte afgesplitst had kunnen worden en daardoor op een veel kortere termijn inhoudelijk behandeld had kunnen worden. Dit is echter niet gebeurd vanwege het handhaven van deze verdenking bij alle verdachten. De ernstige overschrijding van de termijn is daarmee naar het oordeel van de rechtbank in overwegende mate te wijten aan het optreden van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen en kijkend naar de resterende feiten waarvan de officier van justitie nog vindt dat deze kunnen worden bewezenverklaard, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang dat de officier van justitie vanuit dit oogpunt bezien nog heeft bij vervolging van verdachte ontbreekt. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij, gelet op de zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn waarmee rekening dient te worden gehouden, in het niet onwaarschijnlijke geval dat de rechtbank hoogstens tot eenzelfde bewezenverklaring zou komen, nauwelijks nog ruimte ziet voor een eventuele strafoplegging die nog enig strafdoel kan dienen. Wanneer de rechtbank dit strafvorderlijk belang afzet tegen de maatschappelijke kosten die tot die tijd nog gemaakt moeten worden, het verdedigingsbelang en het belang van waarheidsvinding dat door het overschrijden van de termijn ernstig is geschaad, wegen naar het oordeel van de rechtbank deze laatste belangen zwaarder. Om die reden acht de rechtbank thans dan ook geen belang meer aanwezig om de vervolging voort te zetten en zal om die reden de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de (verdere) vervolging van verdachte.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Kleine, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. I.C.A. Wilschut, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 september 2010, te Budel in de gemeente Cranendonck, in elk geval in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een voorwerp, te weten geld verkregen uit de verkoop van cafeine, van welke cafeine hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die bestemd was om te gebruiken bij de productie van verdovende middelen, althans van niet-legale middelen/producten de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen heeft gehouden, althans voornoemd geld voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit misdrijf;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 september 2010, te Budel in de gemeente Cranendonck, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) van een voorwerp, te weten geld verkregen uit de verkoop van cafeine, van welke cafeine hij, verdachte wist dat die bestemd was om te gebruiken bij de productie van verdovende middelen, althans van niet-legale middelen/producten, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans (telkens) voornoemd geld voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit misdrijf;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1
september 2010, te Budel in de gemeente Cranendonck, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens) van een voorwerp, te weten geld verkregen
uit de verkoop van cafeine, van welke cafeine hij, verdachte redelijkerwijs
moest vermoeden dat die bestemd was om te gebruiken bij de productie van
verdovende middelen, althans van niet-legale middelen/producten, de werkelijke
aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans (telkens) voornoemd geld
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens)
redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geld - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit misdrijf;
2.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 september 2010 te Budel, in de gemeente Cranendonck en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, althans (een) stof(fen), te weten cafeine, voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die/ze bestemd was/waren tot het plegen van voornoemd(e) feit(en);
3.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 1 september 2010 te Budel, in de gemeente Cranendonck en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen en/of rechtspersonen, van welke organisatie naast hem, verdachte (onder meer) deel uitmaakten [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 8] en/of [rechtspersoon 16] ( [rechtspersoon 14] ) en/of [rechtspersoon 17] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, namelijk het meermalen, althans eenmaal (telkens) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) bereiden en/of het bewerken en/of het verwerken en/of het verkopen en/of het afleveren en/of het verstrekken en/of het vervoeren van MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA(MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of het voorbereiden en/of bevorderen van voornoemd(e) feit(en);