ECLI:NL:RBZWB:2020:3569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6426
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en inschrijving medebewoner in de basisregistratie personen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen over de berekening van zijn huurtoeslag voor het jaar 2019. Het bestreden besluit, dat op 2 december 2019 is genomen, heeft betrekking op de toekenning van huurtoeslag en de inschrijving van een medebewoner in de basisregistratie personen (BRP). Eiser heeft zijn huurtoeslag aangevraagd, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft deze stopgezet per 1 april 2019, omdat eiser niet heeft gereageerd op een verzoek om een handtekening van de medebewoner. Eiser heeft aangevoerd dat hij de huur tot 5 juni 2019 heeft betaald en dat de medebewoner nooit feitelijk op het toeslagadres heeft gewoond.

Tijdens de zitting op 7 juli 2020 is eiser niet verschenen, maar de Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd door mr. H.A. Siertsema. De rechtbank heeft overwogen dat de inschrijving in de BRP leidend is voor de beoordeling van de huurtoeslag. Eiser heeft een verklaring overgelegd van de medebewoner, maar deze werd niet ondersteund door objectieve bewijsstukken. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de inschrijving in de BRP onjuist was en dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het inkomen van de medebewoner heeft meegenomen bij de vaststelling van de huurtoeslag.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6426 HUUR

uitspraak van 31 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 december 2019 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen over de berekening van zijn huurtoeslag over het jaar 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 juli 2020. Eiser is niet verschenen. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. H.A. Siertsema en [vertegenwoordiger verweerder]

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser huurde tot 5 juni 2019 de woning aan het [toeslagadres] in [plaatsnaam] (het toeslagadres).
Bij voorschotbeschikking van 21 januari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiser voor 2019 een voorschot huurtoeslag verleend van € 0. De rekenhuur van € 612,45 is hoger dan de maximale huurgrens.
Bij voorschotbeschikking van 21 februari 2019 is het voorschot huurtoeslag voor 2019 herzien naar € 1.757,00. De rekenhuur is per 1 januari 2019 gewijzigd naar € 375,00.
Bij voorschotbeschikking van 21 maart 2019 is het voorschot huurtoeslag voor 2019 herzien naar € 1.610,00. De rekenhuur is voor de maand januari 2019 gewijzigd naar € 612,45.
Per 1 april 2019 stond de heer [naam medebewoner] op het toeslagadres ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP).
Bij brief van 3 mei 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen eiser verzocht om de handtekening van de heer [naam medebewoner] als medebewoner. Eiser heeft niet gereageerd op deze brief.
Op 21 mei 2019 is eiser verhuisd naar de woning aan de [adres2] in [plaatsnaam].
Bij voorschotbeschikking van 21 juni 2019 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/ Toeslagen het voorschot huurtoeslag van eiser voor het jaar 2019 vastgesteld op € 293,00. De huurtoeslag is met ingang van 1 april 2019 stopgezet.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In bezwaar geeft eiser aan dat de Belastingdienst/ Toeslagen beweert dat zijn huur in januari 2019 te hoog was, maar dat dit niet klopt. Hij stuurt daarvan bewijsstukken mee. Verder geeft eiser aan dat de huurtoeslag is stopgezet per 1 april 2019, terwijl hij tot 5 juni 2019 de woning gehuurd heeft.
Bij het bestreden besluit is de Belastingdienst/Toeslagen gedeeltelijk aan het bezwaar van eiser tegemoet gekomen. Er wordt tegemoetgekomen aan het deel van het bezwaar van eiser dat hij recht heeft op huurtoeslag voor de maand januari 2019. Op basis van de door eiser toegezonden bewijsstukken heeft de Belastingdienst/Toeslagen de rekenhuur voor de maand januari opgevoerd en is er voor deze maand een toekenning ontstaan.
Het deel van het bezwaar van eiser dat hij recht heeft op huurtoeslag voor de maanden april, mei en juni 2019 is ongegrond verklaard. Daartoe overweegt de Belastingdienst/Toeslagen dat de huurtoeslag is stopgezet per 1 april 2019, omdat eiser niet heeft gereageerd op de brief van 3 mei 2019 waarin werd verzocht om een handtekening van eisers medebewoner [naam medebewoner]. De huurtoeslag wordt toegekend tot en met maart 2019 en bedraagt voor het jaar 2019 € 439,00.
2.
Beroepsgronden
In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij uit het bestreden besluit begrijpt dat het gaat om de inschrijving van een medebewoner. Eiser geeft aan dat het in eerste instantie wel de bedoeling was dat deze medebewoner bij hem zou komen inwonen, maar dat dit nooit is gebeurd. De situatie in de omgeving van de flat was dusdanig slecht dat ook eiser daar snel is weggegaan en zelfs tijdelijk bij zijn moeder heeft gewoond in afwachting van een nieuwe flat in een betere buurt. Eiser was helemaal vergeten dat de medebewoner zich daar had ingeschreven. Eiser heeft wel tot 5 juni 2019 de huur van € 375,00 moeten betalen. Eiser geeft aan dat het voor hem om veel geld gaat en dat hij hoopt dat de huurtoeslag alsnog aan hem wordt toegekend.
Ter ondersteuning van zijn beroep heeft eiser een verklaring overgelegd van [naam medebewoner], waarin deze bevestigt dat hij zich bij eiser had ingeschreven op het [toeslagadres], maar dat hij daar nooit feitelijk heeft gewoond.
3.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onder e, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder
medebewoner: de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°. de partner van de belanghebbende,
2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wht is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wht wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, als ingezetene op het adres van die woning zijn ingeschreven in de basisregistratie personen;
b. als geen andere personen met dat adres in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wht kan, in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Op grond van artikel 5 van de Awir wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
4.
Beoordeling
4.1
Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), heeft bij de beoordeling of iemand als medebewoner moet worden aangemerkt en dus zijn vermogen moet worden betrokken bij de berekening van de draagkracht en de hoogte van de huurtoeslag, de inschrijving in de BRP als uitgangspunt te gelden (AbRS 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:394).
Dit is anders als de onjuiste inschrijving in de BRP niet aan de huurder kan worden toegerekend (artikel 9, tweede lid, van de Wht). Daarbij moet komen vast te staan dat de inschrijving in de BRP onjuist is. Vervolgens moet worden beoordeeld of de onjuiste inschrijving voor rekening van de verhuurder komt.
Een huurder moet de feitelijk onjuiste inschrijving van een derde in de BRP zoveel mogelijk met objectieve gegevens aantonen (AbRS 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2886).
4.2
De rechtbank overweegt dat uit het bovenstaande volgt dat de inschrijving in de BRP leidend is. De uitzondering van artikel 9, tweede lid Wht (de onjuiste inschrijving in de BRP kan niet aan de huurder worden toegerekend) doet zich in dit geval niet voor. Eiser en [naam medebewoner] hebben er blijkbaar samen voor gekozen dat [naam medebewoner] zich op het toeslagadres zou inschrijven. Het is niet zo dat bijvoorbeeld een vreemde zich ongevraagd heeft ingeschreven.
Het ligt dan op de weg van eiser om aan te tonen dat de inschrijving van [naam medebewoner] in de BRP op het toeslagadres feitelijk onjuist was. Daarin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Eiser heeft weliswaar een verklaring van [naam medebewoner] overgelegd waarin deze bevestigt dat hij nooit op het toeslagadres heeft gewoond, maar deze verklaring wordt niet ondersteund met objectieve stukken die daarvoor steun bieden. Eiser is meermalen door de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid gesteld om zijn verklaring te onderbouwen, bijvoorbeeld door brieven van officiële instanties gericht aan [naam medebewoner] op een ander adres te overleggen, maar eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De enkele verklaring van [naam medebewoner] is onvoldoende om af te wijken van de inschrijving in de BRP.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen uit mocht gaan van de juistheid van de inschrijving in de BRP en het inkomen van [naam medebewoner] als medebewoner terecht heeft meegenomen bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag.
5.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 31 juli 2020 en openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.