ECLI:NL:RBZWB:2020:3536

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
20/6911
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een bedrijfsruimte op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van twee verzoeksters tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg. De burgemeester had op 9 juni 2020 een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van een bedrijfsruimte voor de duur van 24 maanden, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 7 juli 2020 zijn beide verzoeksters vertegenwoordigd door hun gemachtigde en hebben zij hun standpunten toegelicht.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster [naam verzoekers 1] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat haar financiële belangen niet voldoende urgent zijn. Daarentegen heeft verzoekster [naam verzoekers 2] wel voldoende spoedeisend belang, aangezien haar bedrijfsvoering aanzienlijk wordt geraakt door het besluit van de burgemeester. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de schorsing van het bestreden besluit tot twee weken na de beslissing op bezwaar, maar uiterlijk tot 1 november 2020, gerechtvaardigd is. De burgemeester is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster [naam verzoekers 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/6911 en 20/6912 OPIUMW VV

uitspraak van 21 juli 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers 1] en

[naam verzoekers 2] .,
te [vestigingsplaats verzoekers] , verzoeksters,
gemachtigde: mr. M. van Weeren,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 juni 2020 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake het opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van de bedrijfsruimte aan [adres verzoekers] te [vestigingsplaats verzoekers] voor de duur van 24 maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 juli 2020. Namens verzoekster [naam verzoekers 1] was aanwezig [naam betrokkene 1] . Namens verzoekster [naam verzoekers 2] was aanwezig [naam betrokkene 2] . Zij werden bijgestaan door de gemachtigde en mr. J.T.E. Vis. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.D.A. Dellevoet en mr. S.J.J. Koks.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1
De bedrijfsruimte aan [adres verzoekers] te [vestigingsplaats verzoekers] is eigendom van [naam verzoekers 1] en wordt door [naam verzoekers 2] gehuurd. [naam verzoekers 2] is bestuurder van vier besloten vennootschappen die ieder voor zich een vestiging van coffeeshop ‘The Grass Company’ in Tilburg of Den Bosch exploiteren.
1.2
Op 15 november 2019 heeft er een bestuurlijke controle plaats gevonden door de politie Zeeland-West-Brabant en toezichthouders van de gemeente in het bedrijfsverzamelgebouw waar ook de bedrijfsruimte aan [adres verzoekers] in [vestigingsplaats verzoekers] deel van uitmaakt.
In de kelder werden de volgende hennepgerelateerde goederen aangetroffen:
- 2 slakkenhuizen;
- flexibele slangen;
- l fan heater; en
- vacuüm(strijk)zakken.
Daarnaast werden in de verborgen ruimte in de kelder de volgende softdrugs aangetroffen:
- 121,88 kilogram gedroogde henneptoppen;
- 44,94 kilogram hasjiesj;
- 42,98 kilogram voorgedraaide joints;
- 14 stuks voorgedraaide joints;
- 114 kilogram hennep-/ hasjiesj-koekjes; en
- 1.050 stuks joint-tips voor e-smoker (met gemalen henneptoppen).
De voornoemde hoeveelheden zijn gewogen inclusief verpakkingsmateriaal.
1.3
Bij brief van 5 februari 2020 heeft de burgemeester verzoeksters medegedeeld voornemens te zijn om een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de bedrijfsruimte aan [adres verzoekers] voor de duur van 12 maanden.
Verzoeksters hebben hun zienswijze ten aanzien van dit voornemen naar voren gebracht.
Bij brief van 20 mei 2020 heeft de burgemeester verzoeksters een gewijzigd voornemen medegedeeld. De burgemeester is voornemens de sluiting van de bedrijfsruimte aan [adres verzoekers] te gelasten voor de duur van 24 maanden.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester – onder weerlegging van de zienswijze – aan [naam verzoekers 1] een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de bedrijfsruimte aan de [adres verzoekers] te [vestigingsplaats verzoekers] met ingang van 24 juni 2020 voor de duur van 24 maanden.
1.5
De burgemeester heeft de begunstigingstermijn van de last opgeschort tot drie dagen nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.
Spoedeisend belang
2.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [naam verzoekers 1] onvoldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Uit de jurisprudentie volgt dat een louter financieel belang (het mislopen van huurinkomsten) op zichzelf onvoldoende is, tenzij sprake is van financiële nood. Daarvan is niet gebleken.
De voorzieningenrechter ziet ook geen spoedeisend belang voor [naam verzoekers 1] in haar vrees voor verpaupering van het pand bij leegstand, in ieder geval niet in afwachting van de beslissing op bezwaar, die in oktober 2020 wordt verwacht.
De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster [naam verzoekers 1] onvoldoende spoedeisend belang heeft en dat haar verzoek om voorlopige voorziening (BRE 20/6911 OPIUMW VV) om die reden moet worden afgewezen.
2.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [naam verzoekers 2] wel voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Zij wordt immers niet alleen financieel, maar ook feitelijk (aanzienlijk) in haar bedrijfsvoering geraakt door het besluit van de burgemeester.
De voorzieningenrechter komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster [naam verzoekers 2] (hierna te noemen: verzoekster).
3.
Toetsingskader
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Beoordeling voorzieningenrechter
4.1
De voorzieningenrechter overweegt dat meerdere gronden die verzoekster aanvoert al in eerdere bestuursrechtelijke procedures aan de orde zijn geweest en zijn verworpen door zowel de meervoudige kamer van deze rechtbank als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). In die zaken handelde het ook om de achterdeurproblematiek en het aanhouden van een externe voorraad voor de bevoorrading van gedoogde coffeeshops. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraken van deze rechtbank van 19 mei 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:3133) en 24 oktober 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:6807) en de uitspraken van de AbRS van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1506) en 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:486).
4.2
Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter ter zitting met name met verzoekster besproken waarom zij nu, in een voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure tegen een nieuwe sluiting, anders over deze gronden zou moeten oordelen.
4.3
In dit kader is van de zijde van verzoekster gewezen op het tijdsverloop sinds de vorige bestuursrechtelijke uitspraken en het publieke debat dat zich heeft ontwikkeld over de bevoorrading van gedoogde coffeeshops. Deze maatschappelijke ontwikkeling heeft inmiddels geleid tot het wetsvoorstel ‘Wet experiment gesloten coffeeshopketen’ van 13 november 2019. Het is bekend dat de gemeente Tilburg deel zal nemen aan dit experiment. Verzoekster wijst in dit verband ook op de uitspraken die door de strafrechter zijn gedaan en waarin geen straf of maatregel is opgelegd voor strafbare feiten op grond van de Opiumwet, die zijn begaan in het kader van de exploitatie van gedoogde coffeeshops (bijvoorbeeld het vonnis van de politierechter van 10 februari 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:546).
Verzoekster heeft er daarnaast op gewezen dat met het bestreden besluit een sluiting van 24 maanden wordt gelast. Verzoekster betoogt dat een dergelijk lange sluiting in dit geval niet meer het karakter heeft van een herstelmaatregel, maar kwalificeert als een punitieve sanctie.
4.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet alleen sprake is van tijdsverloop sinds de hiervoor genoemde (bestuursrechtelijke) uitspraken over de achterdeurproblematiek, maar dat ook sprake is van ontwikkelingen in de jurisprudentie op het gebied van (woning)sluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter noemt met name de uitspraak van de AbRS van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). In deze uitspraak legt de AbRS een grotere nadruk op de toetsing aan artikel 4:84 van de Awb, de noodzaak en evenredigheid van een sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de motivering daarvan. Deze jurisprudentie biedt aanknopingspunten om de discussie over de door verzoekster genoemde en onder 4.3 vermelde, principiële punten wederom te voeren. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat deze rechtsvragen zich niet goed lenen voor beantwoording in deze procedure, te weten een voorlopige voorziening hangende bezwaar. Deze gronden behoeven een beoordeling ten principale door de meervoudige kamer van de rechtbank in een bodemprocedure.
Gelet daarop acht de voorzieningenrechter het onwenselijk dat zij daar in dit stadium een voorlopig oordeel over velt. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een belangenafweging.
4.5
De voorzieningenrechter is niet gebleken van dringende omstandigheden die ertoe nopen dat de sluiting terstond moet worden geëffectueerd en de behandeling van de bezwaren niet kan worden afgewacht. De gemachtigde van de burgemeester heeft ter zitting verklaard dat de hoorzitting in september en de beslissing op bezwaar in oktober van dit jaar wordt verwacht. Die termijn acht de voorzieningenrechter te overzien.
Verder is van belang dat de reden voor de burgemeester om de bedrijfsruimte nu te sluiten blijkens het bestreden besluit is gelegen in – op zich genomen zwaarwegende – belangen als het herstellen van de rechtsorde en het afgeven van een signaal dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit, maar niet in concrete, feitelijke incidenten zoals gevaar, overlast of klachten uit de omgeving. Vooralsnog lijkt de bevoorrading van de coffeeshops vanuit [adres verzoekers] relatief veilig te verlopen. De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit niet uitgelaten over de gevolgen van verplaatsing van de externe voorraad en daaruit mogelijk voortvloeiende gevaren en risico’s.
De belangen van verzoekster zijn gelegen in de continuering van de – relatief veilige – bedrijfsvoering ter plaatse en de belangen van (de veiligheid van) haar werknemers.
4.6
Alles overwegende ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster [naam verzoekers 2] (BRE 20/6912 OPIUMW VV) toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De door de burgemeester aangevoerde belangen maken echter dat de schorsing niet langer dient te duren dan strikt noodzakelijk en een duidelijke einddatum dient te kennen. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat de schorsing tot uiterlijk tot 1 november 2020 zal duren. Dit zal er – naar de voorzieningenrechter aanneemt – tevens toe leiden dat beide partijen volgende stappen in deze procedure voortvarend zullen zetten.
5.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van [naam verzoekers 1] af.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van [naam verzoekers 2] toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, doch uiterlijk tot 1 november 2020.
6.
Proceskosten en griffierecht
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek van [naam verzoekers 2] toewijst, dient de burgemeester het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster [naam verzoekers 2] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening van [naam verzoekers 1] af;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening van [naam verzoekers 2] toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, doch uiterlijk tot 1 november 2020;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 354,- aan [naam verzoekers 2] te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van [naam verzoekers 2] tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier op 21 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.