ECLI:NL:RBZWB:2020:546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
02/181095-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Prenger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet in het kader van de achterdeurproblematiek van coffeeshops

Op 10 februari 2020 heeft de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 november 2018 in Tilburg, waar de verdachte in verband werd gebracht met een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder hennep en hasjiesj, die in een pand werden aangetroffen. De verdachte, eigenaar van een fiscale constructie waaronder vier coffeeshops vallen, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van deze verdovende middelen, die bestemd waren voor de bevoorrading van zijn coffeeshops. Tijdens de zitting op 27 januari 2020 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd. De verdediging voerde aan dat de vervolging niet-ontvankelijk moest worden verklaard, gezien de gedoogstatus van de coffeeshops en de achterdeurproblematiek. De politierechter oordeelde echter dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van de verdovende middelen. De politierechter achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, maar besloot uiteindelijk geen straf op te leggen, gezien de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de transparante bedrijfsvoering van de coffeeshops. De uitspraak benadrukt de complexiteit van de achterdeurproblematiek en de juridische implicaties voor coffeeshop-exploitanten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-181095-19
vonnis van de politierechter van 10 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Nicolaes, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 21 november 2018 te Tilburg althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- een hoeveelheid van (ongeveer) 6.363 gram (van een materiaal bevattende) hennep en/of hasjiesj;
- een hoeveelheid van (ongeveer) 2.389 gram (van een materiaal bevattende) hennep en/of hasjiesj;
- een hoeveelheid van (ongeveer) 23.396 gram (van een materiaal bevattende) hennep en/of hasjiesj;
- ongeveer 863 stuks koekjes bevattende een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj;
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet )

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft erop gewezen dat de coffeeshops in kwestie modelcoffeeshops betref-fen, die al jaren worden gedoogd en elk jaar opnieuw laten zien dat zij zich strikt houden aan de voorwaarden die in de exploitatievergunning zijn opgenomen. Het Openbaar Ministerie is bekend met het gegeven dat coffeeshops slechts 500 gram handelsvoorraad op het terrein mogen hebben, waardoor de voorraad, gelet op de dagelijkse omzet, tussendoor zal moeten worden aangevuld. Deze zogenaamde ‘achterdeurproblematiek’ speelt reeds langer en is al veelvuldig door de rechter getoetst. Het Openbaar Ministerie heeft zich eerder verenigd met het rechterlijk pardon dat door het gerechtshof te Den Bosch in 2015 is uitge-sproken. Gelet hierop stelt de verdediging zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat niet kan worden gesproken van enig met strafrechtelijke handhaving te beschermen belang bij vervolging.
De politierechter overweegt dat aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie in de vervol-ging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zware motiveringseisen worden gesteld. Voor een dergelijk oordeel is slechts dan ruimte wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministe-rie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De politierechter is van oordeel dat van een dergelijke uitzonderlijke situatie in het onderha-vige geval geen sprake is. Vooropgesteld moet worden dat de ‘achter-deurproblematiek’ vaker tot strafrechtelijke vervolging heeft geleid en maar zelden is uitgemond in het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging. De enkele keer dat dit wel gebeurde, werd het desbetreffende arrest gecasseerd door de Hoge Raad. Voorts heeft het Openbaar Ministerie ter terechtzitting gemotiveerd dat de beslissing om in deze zaak tot vervolging over te gaan - mede - is gebaseerd op een aantal recente beslissingen van rechtscolleges waarin het Openbaar Ministerie een lijn bespeurt die erop neerkomt dat er anders tegen de onderhavige problematiek wordt aangekeken, waarbij kritischer wordt getoetst en niet langer automatisch tot een gerechtelijk pardon wordt overgegaan. Hoewel de verdediging ter terechtzitting terecht heeft betoogd dat de recente uitspraken waar het Openbaar Ministerie aan refereert ook anders kunnen worden geduid, is met deze motivering de conclusie dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, niet gerechtvaardigd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen waarin wordt gerelateerd dat er in het pand [adres ] te Tilburg een forse hoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen, de processen-verbaal die ingaan op de aard en de hoeveelheden van deze verdovende middelen en de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten hierover. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat zij naast de 6.363 gram hennep en 2.389 gram hasj uitgaat van 3.509,40 gram hennep in de voorgerolde joints, aangezien deze enkel 0,15 gram hennep/hasj per stuk bevatten.
In reactie op het betoog van de verdediging heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte wel moet worden gezien als medepleger. Hij was eigenaar van de fiscale constructie en daarmee van de verdovende middelen die zijn aangetroffen. Voorts was hij als directeur eindverantwoordelijk voor de bevoorrading van de coffeeshops en het transport en gaf hij ook de opdracht daartoe.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het ten laste gelegde feit omdat de gedragingen van verdachte de bewijsdrempel voor het bewijs van medeplegen niet vervullen. Verdachte heeft geen uitvoeringshandelingen verricht. Hij was niet ter plaatse bij de verweten gedraging en was hier ook anderszins niet bij betrokken. Evenmin heeft hij op andere wijze een ‘wezenlijke of significante bijdrage’ geleverd aan de daadwerkelijke delictueuze gedraging. Hij is weliswaar verantwoordelijk voor de exploitatie van de coffeeshops en daarmee ook eindverantwoordelijk voor de inkoop en aanvoer, maar heeft géén bijdrage geleverd aan het voorhanden hebben zelf.
De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde exacte hoeveelheden verdovende middelen Deze hoeveelheden zijn niet daadwerkelijk gewogen, maar er is sprake geweest van een steekproefsgewijze schatting op basis van extrapolatie. Voorts blijkt niet dat gebruik is gemaakt van een geijkte weegschaal en is het Protocol afhandelen aangetroffen verdovende middelen niet gevolgd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 21 november 2018 zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan het surveilleren in het kader van het donkere dagen initiatief. Om 21:00 uur zien zij een persoon, de later aangehouden medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), uit een bedrijfspand komen gelegen aan de [adres ] te Tilburg. [medeverdachte 1] heeft twee dozen bij zich die hij in de kofferbak plaatst van een aldaar geparkeerde auto met kenteken [kenteken] . De verbalisanten spreken [medeverdachte 1] aan en vinden dat hij zich daarop verdacht gedraagt. Nadat [medeverdachte 1] desgevraagd de kofferbak opent en één van de verbalisanten constateert dat een doos naar hennep ruikt, verklaart [medeverdachte 1] dat hij drugs vervoert. [medeverdachte 1] verwijdert vervolgens het tape van één van de dozen en de verbalisanten zien dat zich in die doos meerdere kleine verpakkingen bevinden met het opschrift ‘ [naam coffeeshop] ’. De auto wordt vervolgens doorzocht waarna in de andere doos dezelfde kleine verpakkingen met het opschrift ‘ [naam coffeeshop] ’ worden aangetroffen. [1]
Vervolgens wordt besloten om het pand aan de [adres ] te controleren. Na binnenkomst in het pand wordt bovenaan de trap de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) aangetroffen die daarop direct wordt aangehouden. Op de eerste verdieping treffen verbalisanten een ruimte aan die is ingericht als voorraadruimte voor producten genoemd op de Opiumlijst. [2] De aangetroffen hennepproducten bestaan uit doosjes met wiet en hasj, verpakte joints en wiet- en hasjkoekjes. Op vrijwel alle verpakkingen van de inbeslaggenomen hennepproducten staat de naam ‘ [naam coffeeshop] ’. [3]
De aangetroffen verdovende middelen zijn gewogen. Daarvoor is steekproefsgewijs de inhoud van de doosjes gewogen. Door de doosjes daarna bij elkaar op te tellen, is het netto gewicht aan wiet en hasj vastgesteld. Het nettogewicht plastic doosjes voorverpakte gebruikershoeveelheden wiet betrof 6.383 gram. Het nettogewicht plastic doosjes voor-verpakte gebruikershoeveelheden hasj betrof 2.389 gram. Het aantal in kartonnen doosjes verpakte joints met wiet of hasj betrof 23.396 stuks á 0,15 gram cannabis per stuk. Het aantal hasj- en wietkoekjes betrof 863 stuks. [4]
De verdovende middelen zijn daarna aanvullend onderzocht. De daarbij aangeboden partij verdovende middelen bestond uit plastic doosjes hennep, netto 6.363 gram met als goednummer PL2000-2018275043-1976104, plastic doosjes met hasj, netto 2.389 gram met als goednummer PL2000-2018275043-1976107, 863 hasj- en wietkoekjes met als goednummer PL2000-2018275043- 1976110 en 23.396 stuks verpakte joints met als goednummer PL2000-2018275043- 1976108. Uit elke aangeboden hoeveelheid materiaal is een representatief monster genomen dat is gewaarmerkt en getest met gebruik van de MMC Narcotest Cannabis. De tests gaven een positieve reactie voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj vermeld op lijst II, onderdeel b, van de Opiumwet. [5]
Verdachte heeft verklaard dat het pand aan de [adres ] te Tilburg wordt gehuurd via zijn bedrijf [bedrijf verdachte] . De verdovende middelen die op 21 november in het pand zijn aangetroffen, lagen daar ter bevoorrading van de vier coffeeshops van [naam coffeeshop] . Deze voorraad was bedoeld voor de komende dagen. De voorraad was verwerkt tot joints, koekjes en bakjes. In de [straat] werden geen inpakwerkzaamheden verricht. Binnen een bepaalde fiscale constructie vallen de vier coffeeshops onder [bedrijf verdachte] . Verdachte is eigenaar van deze fiscale structuur. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn werknemers van verdachte. Ze zijn als logistiek medewerker in loondienst van [bedrijf verdachte] . [6]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij werkzaam is voor [naam coffeeshop] . Hij houdt zich in dat kader bezig met transport. Het transport gaat van de locatie waar hij vandaan is gehaald naar de coffeeshop. Dit zijn er vier. In Den Bosch zitten er twee en in Tilburg zitten er twee. Verdachte is zijn direct leidinggevende. In het pand waar hij is aangetroffen, was hij bezig met zijn werk. Hij was doende met het klaarmaken voor het transport van Tilburg. In de dozen die in de auto zijn aangetroffen, zat hasj en wiet. Deze drugs moesten naar de coffeeshop. Het waren twee dozen, dus was het voor twee shops. Zijn collega [naam] zou de dozen naar de coffeeshop brengen. [7]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een dienstverband heeft bij [naam coffeeshop] , officieel [bedrijf verdachte] . De directeur is verdachte. Hij doet het transport naar en het aanvullen van de coffeeshops. Hij transporteert wiet, hasj en voorgedraaide joints. Zijn transporten gaan naar Den Bosch. De auto met kenteken [kenteken] is zijn werkauto. [naam coffeeshop] is eigenaar van de drugs die is aangetroffen is de auto. In beide dozen zat cannabis. [medeverdachte 1] moest deze drugs brengen naar de shops van [naam coffeeshop] . In het pand aan de [straat] lag ook drugs. [naam coffeeshop] is hier eigenaar van. [medeverdachte 1] weet dat hij moet leveren aan de hand van een scherm op zijn I-pad. Er wordt nooit meer geleverd dan 500 gram. Hiervoor bestaat een systeem. Er zijn bepaalde tijden gecreëerd dat ze goed op schema zitten. [8]
Bewijsoverwegingen
De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van 23.396 gram hennep en/of hasjiesj zoals ten laste is gelegd. Met de officier van justitie en de verdediging is de politierechter van oordeel dat deze hoeveelheid dient te worden gecorrigeerd omdat de aangetroffen joints enkel 0,15 gram cannabis per stuk bevatten. 23.396 x 0,15 gram komt neer op 3.509,4 gram. Aangezien niet alle joints afzonderlijk zijn gewogen en afgemeten en derhalve niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat alle joints precies 0,15 gram cannabis bevatten, zal
ongeveer3.509,4 bewezen worden verklaard. Datzelfde geldt voor de overige aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen. Omdat er is geëxtrapoleerd aan de hand van metingen aan kleine hoeveelheden, zal de politierechter
ongeveer6.363 gram hennep en
ongeveer2.389 gram hasjiesj bewezen verklaren.
De politierechter overweegt dat hij enkel het aanwezig hebben wettig en overtuigend bewezen acht. Het pand waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, diende blijkens de verklaring van [medeverdachte 2] als opslagruimte waar de verschillende drugs gereed werden gemaakt voor transport. Hoewel dit laatste mogelijk impliceert dat in het pand ook werd verwerkt en bewerkt, blijkt uit het dossier niet dat dit op 21 november 2018 heeft plaatsgevonden.
De politierechter acht ten slotte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Hoewel verdachte op 21 november 2018 zelf niet aanwezig was in het pand aan de [adres ] te Tilburg, had hij blijkens zijn eigen verklaring wel wetenschap van het feit dat er in dit pand hennepproducten werden opgeslagen ten behoeve van de bevoorrading van de coffeeshops. Voorts had verdachte hier als eigenaar van de fiscale constructie achter de coffeeshops formeel de zeggenschap over. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de politierechter dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om tot medeplegen te kunnen concluderen.
4.4
De bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 21 november 2018 te Tilburg tezamen en in vereniging met natuurlijke personen en rechtspersonen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- een hoeveelheid van ongeveer 6.363 gram hennep;
- een hoeveelheid van ongeveer 2.389 gram hasjiesj;
- een hoeveelheid van ongeveer 3.509,40 gram hennep en/of hasjiesj;
- 863 stuks koekjes bevattende een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj.
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet )
De politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier maanden onvoorwaardelijk.
6.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de politierechter
De politierechter stelt voorop dat niet in geschil is dat het onderhavige strafbare feit is begaan in het kader van de exploitatie van een viertal coffeeshops en dat de verdachte eigenaar is van de fiscale constructie waaronder deze coffeeshops vallen. De Opiumwet stelt het telen, bewerken, verwerken, inkopen, opslaan, vervoeren, afleveren en verkopen van softdrugs strafbaar. De verkoop van softdrugs door coffeeshops wordt onder strenge voorwaarden gedoogd. Daartoe mogen coffeeshops een relatief kleine voorraad softdrugs van maximaal 500 gram aanhouden. De softdrugs die als gevolg van deze gedoogde verkoop via de voordeur de coffeeshops verlaten, dienen echter wel te worden aangevoerd. Tot op heden wordt de aanvoer van softdrugs ten behoeve van het op peil houden van de gedoogde voorraad van 500 gram softdrugs en het daartoe aanhouden van een zekere externe voorraad niet gedoogd.
Aan de orde is daarmee de kwestie van de ‘achterdeurproblematiek’ en door de verdediging wordt terecht de vraag gesteld of er in dit geval aanleiding zou moeten zijn om toepassing te geven aan het gerechtelijk pardon omdat - kort samengevat - vervolging geen redelijk doel dient. Bij de beantwoording van deze vraag zal de politierechter het arrest van het gerechts-hof te Den Bosch van 12 november 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015: 4514) als uitgangspunt nemen en toetsen aan de daarin geformuleerde criteria.
De politierechter overweegt dat de onderhavige coffeeshops reeds langere tijd door de overheid worden gedoogd en dat het er, bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel, voor moet worden gehouden dat zij zich op 21 november 2018 hielden aan de in het kader van het AHOJG-beleid ontwikkelde gedoogvoorwaarden (kort gezegd inhoudende dat het (exploitanten van) coffeeshops verboden is te Afficheren, Harddrugs te verhandelen, Over-last te veroorzaken, Jeugdigen toe te laten en Grote hoeveelheden te verhandelen of op voorraad te hebben).
Een tweede aspect dat van belang is voor de beoordeling van de vraag of de bestraffing nog een redelijk doel dient, betreft de bedrijfsvoering van de coffeeshops. Door verdachte is ge-steld dat er een transparante administratie wordt gevoerd en in dat kader zijn arbeidsover-eenkomsten van werknemers overgelegd, alsmede verkooplijsten van cannabisproducten uit de periode waarin de tenlastegelegde datum valt. Aangezien deze stelling door het Openbaar Ministerie niet is betwist en ook overigens uit het dossier niet het tegendeel blijkt, gaat de politierechter ervan uit dat de administratie van de coffeeshops transparant en op orde was. Aan het feit dat verdachte in een separate strafzaak wordt vervolgd voor overtreding van de Opiumwet onder andere omdat de administratie niet op orde was, kan in dit kader geen gewicht worden toegekend omdat deze zaak nog niet onherroepelijk is en een andere periode betreft.
Het derde aspect dat de politierechter bij zijn beoordeling betrekt, betreft de omvang en de noodzaak van de voorraad. In dat verband acht het politierechter van belang dat de in de externe opslagplaats aangetroffen voorraad bestond uit ongeveer 8,75 kilogram aan hennep- en hasjproducten, 23.396 voorgerolde joints en 863 weed- en hasjkoekjes. De totale hoe-veelheid komt neer op ongeveer 13 kilogram. Deze voorraad aan softdrugs was bestemd voor vier coffeeshops en blijkens de overgelegde verkooplijsten voldoende om de bedrijfs-voorraad van 500 gram van die coffeeshops gedurende anderhalve week op peil te houden. In dat licht is het voorstelbaar dat er een externe opslaglocatie wordt gebruikt voor de bevoorrading van de coffeeshops, waarbij de politierechter van oordeel is dat de omvang van die voorraad in relatie tot die exploitatie als acceptabel kan worden beschouwd.
In het verlengde van het derde aspect, ligt een vierde aspect dat de politierechter van belang acht: de voorraad werd uitsluitend aangehouden ten behoeve van de vier gedoogde coffeeshops. De softdrugs waren individueel verpakt en voorzien van barcodes met het opschrift ‘ [naam coffeeshop] ’. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat de voorraad mede bestemd was voor andere (illegale, niet-gedoogde) doeleinden of dat er sprake was van straat- of groothandel.
De politierechter komt aan de hand van deze vier aspecten tot de slotsom dat er in het geval van de verdachte sprake is van een strafbare feit dat direct voortspruit uit de bonafide bedrijfsvoering van de gedoogde coffeeshops. De politierechter is met de raadsman van oordeel dat de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd, zodanig inkleuren dat het gerechtvaardigd en passend is te bepalen dat hem geen straf of maatregel wordt opgelegd. De enkele schuldigverklaring is naar het oordeel van de politierechter een voldoende terechtwijzing.
De officier van justitie heeft er in haar requisitoir op gewezen dat er na voornoemd arrest van het gerechtshof te Den Bosch nieuwe jurisprudentie tot stand is gekomen waaruit valt af te leiden dat de opslag van hennepproducten in het kader van de bedrijfsvoering van een coffeeshop, onder de omstandigheden die in de onderhavige casus aan de orde zijn, niet langer in aanmerking komt voor een gerechtelijk pardon. De politierechter deelt dit standpunt niet. Hij overweegt daartoe op de eerste plaats dat er geen aanknopingspunten zijn dat de wetgever, noch de overheid in brede zin, anders tegen de achterdeurproblematiek is gaan aankijken wat een eventuele aanpassing van de straftoemeting in dit type zaak zou rechtvaardigen. Sterker, de discussie om met nieuwe experimenten te starten waarbij coffeeshops verdergaande bevoegdheden krijgen, wordt op landelijke en lokaal niveau nog volop gevoerd en de vergunningen van de coffeeshops in kwestie zijn ook telkenmale verlengd. Voorts is de politierechter van oordeel dat in de door de officier van justitie aangehaalde arresten van meer recente datum niet zo zeer een strengere of andere toets wordt aangelegd met betrekking tot de achterdeurproblematiek, maar dat enkel wordt vastgesteld dat om één of meer redenen niet is voldaan aan de hiervoor geformuleerde criteria, hetgeen leidt tot de conclusie dat een gerechtelijk pardon niet passend is. Aan de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2019, ECLI:RVS:2019:486 komt in deze weinig gewicht toe omdat dit een administratiefrechte-lijke procedure betreft met een ander toetsingskader en andere belangen.
De officier van justitie heeft er ten slotte op gewezen dat het pand waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, gehuurd werd door [naam coffeeshop] en dat het gereedmaken voor transport en het vervolgens vervoeren vanaf deze opslaglocatie naar de coffeeshops, werd uitgevoerd door personen in dienst van [naam coffeeshop] . Omdat deze wijze van handelen in strijd is met de voorwaarden in de exploitatievergunning, is het opleggen van een straf gerechtvaardigd en passend, aldus de officier van justitie. De politierechter deelt deze visie niet. Het volgen van deze redenering zou er toe leiden dat personen die professio-neel betrokken zijn bij een coffeeshop en de bevoorrading van de shop beleggen bij eigen mensen die zij kennen en vertrouwen, na vervolging een hoge straf opgelegd krijgen, terwijl coffeeshops die de bevoorrading uitbesteden aan onbekende criminelen, na vervolging enkel een gerechtelijk pardon riskeren. Deze discrepantie kan de politierechter niet uitleggen aan de verdachte en de maatschappij.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9a en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De politierechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders ten laste is gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, politierechter, in tegenwoordigheid van K. Boudih, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 februari 2020.
De griffier is buiten staat om het vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2018275043 van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 81.
2.proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] op p. 10.
3.proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] op p. 13.
4.proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] op p. 22.
5.proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] op p. 28.
6.proces-verbaal van verhoor van verdachte op p. 73-74.
7.proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] op p. 47-49.
8.proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] op p. 62-65.