In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende een verzuimboete opgelegd aan belanghebbende voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De rechtbank ontving op 6 juli 2020 een verdagingsverzoek van de gemachtigde van belanghebbende, welke werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde niet aannemelijk had gemaakt dat hij de afwijzing van het verdagingsverzoek niet had ontvangen en dat de zitting op 10 juli 2020 op de juiste wijze was aangekondigd. Belanghebbende was niet verschenen op de zitting, maar de rechtbank concludeerde dat de uitnodiging tijdig en correct was verzonden.
De rechtbank heeft de verzuimboete, oorspronkelijk vastgesteld op € 369, verminderd tot € 50, rekening houdend met de financiële omstandigheden van belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de uitnodiging, herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte naar het juiste adres waren verzonden. Belanghebbende had niet kunnen aantonen dat zij deze documenten niet had ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en gelastte de inspecteur het griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier.