ECLI:NL:RBZWB:2020:3435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
C/02/348627 / HA ZA 18-564
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een renteswap en schadevergoeding wegens schending van zorgplicht door de Rabobank

In deze zaak vordert eiser, een ondernemer in de biologische landbouw, vernietiging van een renteswap die hij in 2007 met de Rabobank is aangegaan. Eiser stelt dat hij onder invloed van dwaling en onjuiste informatie van de bank deze overeenkomst heeft gesloten. Hij betoogt dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden door hem niet adequaat te informeren over de risico's van de renteswap, waaronder de mogelijkheid van een aanzienlijke negatieve waarde en de mismatch in looptijd ten opzichte van zijn leningen. Eiser vordert daarnaast schadevergoeding voor de rente die hij heeft betaald en voor de schade die hij heeft geleden door de gedwongen verkoop van zijn grond. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot vernietiging van de renteswap is verjaard, omdat eiser te laat heeft geklaagd over de dwaling. De rechtbank concludeert dat de Rabobank niet tekort is geschoten in haar zorgplicht, omdat eiser voldoende informatie heeft ontvangen over de renteswap en de risico's daarvan. De vorderingen van eiser worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/348627 / HA ZA 18-564
Vonnis van 29 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te Kruiningen,
eiser,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Goes,
tegen
de coöperatie
DE COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 april 2019 met de daarin genoemde stukken;
  • de correspondentie waaruit blijkt dat de in dat vonnis gelaste comparitie geen doorgang heeft gevonden;
  • de conclusie van repliek houdende wijziging en vermeerdering van eis met producties;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlating producties van [eiser];
  • het proces-verbaal van de op 7 januari 2020 gehouden comparitie, de daarin genoemde stukken die tijdens de zitting in het geding zijn gebracht en de brief van 23 januari 2020 van mr. Maat aan de rechtbank waarin een reactie op de inhoud van het proces-verbaal is gegeven.
In het proces-verbaal is bij vergissing de datum 7 januari 2019 als datum van de comparitie vermeld.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een landbouwbedrijf dat zich sinds 2002 richt op het verbouwen van biologische producten. Daarnaast exploiteert hij een webwinkel waar biologische producten aan particulieren en grootkeukens worden verkocht. Begin 2007 had het bedrijf van [eiser] ongeveer 96 hectare grond in gebruik.
2.2.
Op 21 juni 2007 hebben [eiser] en Rabobank een overeenkomst gesloten, waarbij Rabobank, naast twee kredieten in rekening-courant ten bedrage van € 150.000,00 en € 200.000,00, geldleningen aan [eiser] heeft verstrekt van € 810.000,00 en € 2.700.000,00 ten behoeve van de koop door [eiser] van een nabijgelegen landbouwbedrijf met een bedrijfswoning, schuren en ongeveer 61 hectare grond, en de overname door Rabobank van lopende leningen van [eiser] bij Triodos Bank. De geldleningen kenden een looptijd van respectievelijk circa 24 en 30 jaar en een variabele rente gebaseerd op het 3-maands Euribor tarief, vermeerderd met een opslag van 0,27%-punt.
2.3.
Ten tijde van het sluiten van de geldleningsovereenkomst was de Regeling Groenprojecten 2005 van kracht. Op grond van die Regeling kon een financiële instelling – kort gezegd en voor zover hier relevant – een maximaal tien jaar geldende verklaring (‘groenverklaring’) aanvragen bij de overheid in het geval van – kort gezegd – financiering van vaste activa (‘projectvermogen’) nodig voor de totstandbrenging van projecten die gericht waren op het produceren of verwerken van plantaardige landbouwproducten overeenkomstig het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode. In de geldleningsovereenkomst is voor de twee geldleningen vermeld dat deze door de ‘groenbank’ (Rabo Groen Bank B.V., hierna: de groenbank) zullen worden overgenomen zodra de groenverklaring aanwezig is en dat de groenbank een korting zou rekenen van 1,1%-punt.
2.4.
Ter afdekking van het renterisico op de twee hiervoor genoemde geldleningen hebben [eiser] en Rabobank een renteswap gesloten. In verband hiermee heeft [eiser] op 12 juni 2007 een op 2 mei 2007 gedateerd ‘Treasury Inventarisatie Formulier (Analyse klant)’ (hierna: TIF) ondertekend. Het TIF vermeldt dat de ‘treasurybehoefte’ een ‘Interest Rate Swap’ betreft met als doel het zo veel mogelijk afdekken van rente- en valutarisico’s en dat [eiser] “geen/weinig” gebruik maakt van en ervaring heeft met het van toepassing zijnde treasuryproduct. Het TIF vermeldt voorts:
“IV Bepalingen
  • U bent erop gewezen dat het aangaan van transacties, afhankelijk van het type transactie, aanzienlijke financiële risico’s voor u met zich mee kan brengen, met name als transacties niet dienen ter afdekking van risico’s voortvloeiende uit bedrijfsvoering.
  • U bent erop gewezen dat alvorens u de documentatie ondertekent en/of transacties sluit, u de documentatie respectievelijk de transacties volledig dient te begrijpen.
  • U bent erop gewezen dat informatie over treasury producten en de risico’s en mogelijkheden van deze producten uitgebreid beschreven staan opwww.rabotreasuryweb.nlen dat u door het aanvragen van een user-id en password daar toegang toe kan krijgen.
  • U bent erop gewezen dat u bij het afsluiten van een treasury product (welk valt onder de Overeenkomst Financiële Derivaten) dagelijks de marktwaarde van deze transactie kunt raadplegen op uw portefeuille overzicht viawww.rabotreasuryweb.nl.
  • U bent erop gewezen dat de bank altijd wederpartij is met een eigen belang dat tegengesteld kan zijn aan het belang van u en dat u zo nodig informatie bij onafhankelijke derden dient in te winnen.
  • Het tussen u en de Bank Afgesproken Bedrag, zoals bedoeld in de Bijlage Verschaffing van Dekking, bedraagt EUR 770.000
(…)”
2.5.
[eiser] heeft op 12 juni 2007 daarnaast een door Rabobank op 2 mei 2007 getekende ‘Overeenkomst Financiële Derivaten’ (hierna: OFD) ondertekend. In artikel 4 van de door [eiser] overgelegde versie van de OFD (de door Rabobank overgelegde versie kent een afwijkende maar soortgelijke tekst) is het volgende bepaald:
Risico’s
Artikel 4
4.1
De Klant bevestigt dat:
I) hij door de Bank uitdrukkelijk is gewezen op, en zich bewust is van, de risico’s en de gevolgen van het aangaan van Transacties;
II) hij kennis heeft genomen van de informatie die de Bank krachtens wettelijke verplichting aan de Klant heeft verstrekt;
III) hij zich terdege bewust is van, en voldoende inzicht heeft in, de risico’s en gevolgen waaronder, doch daartoe niet beperkt, fiscale, administratieve, juridische en financiële, die verbonden zijn aan het aangaan van Transacties en dat hij die risico’s en gevolgen aanvaardt;
IV) hij zelfstandig iedere Transactie op de gevolgen en risico’s daarvan voor hem zal analyseren en voortdurend in staat is eventuele daaruit voortvloeiende verliezen te dragen;
(…)VI) voor zover hij bij het aangaan van Transacties gebruik maakt van krediet dan wel anderszins van geleend geld, hij zich er van bewust is het risico te lopen dat de waarde van de Transacties zich op een voor hem negatieve wijze kunnen ontwikkelen en hij per saldo een schuld kan overhouden;
VII) hij er zich van bewust is dat de waarde van Transacties kan fluctueren en dat in het verleden behaalde opbrengsten, resultaten of rendementen geen garantie bieden voor de toekomst;(…)4.2 Indien de Klant, voorafgaand aan het verrichten van een Transactie, twijfelt omtrent de juistheid van het gestelde in het vorige artikellid, dient de Klant af te zien van het aangaan van een Transactie. De Klant zal, indien nodig, advies van anderen dan de Bank inwinnen teneinde de juistheid van het in het vorige artikellid gestelde te garanderen.”
2.6.
In de OFD worden de ‘Algemene Voorwaarden’ en de ‘Algemene Bankvoorwaarden’ van toepassing verklaard. Tevens is vermeld dat de ‘Bijlage Informatie Financiële Derivaten’ en ‘Bijlage Verschaffing van Dekking’ tot de OFD behoren. In de Bijlage Financiële Derivaten is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Inleiding
(…)
Bij deze verstrekken wij enige relevante informatie die van belang is bij de beoordeling van de door de Bank aangeboden diensten en transacties in financiële derivaten, de kenmerken daarvan en de daaraan verbonden risico’s. U wordt dringend geadviseerd deze informatie door te nemen alvorens Transacties in financiële derivaten aan te gaan.
Risico’s
Het aangaan van posities in financiële derivaten kan verschillende gevolgen hebben. Terwijl het voor de een risico’s beperkt, creëert het juist risico’s voor de ander. De hierin opgenomen informatie is dan ook bedoeld om u in algemene zin attent te maken op de mogelijke financiële gevolgen die aan Transacties in financiële derivaten zijn verbonden. Bovendien is van een aantal financiële derivaten een nadere beschrijving opgenomen.
Wij adviseren u alleen een transactie in financiële derivaten aan te gaan indien u de aard van de Transactie volledig begrijpt en de reikwijdte van de aan de Transactie verbonden risico’s kunt overzien. Als u hiervan niet zeker bent, laat u zich dan nader informeren over de betreffende risico’s door een onafhankelijke deskundige. Wij zullen u bij het aangaan van Transacties vragen te bevestigen dat u zich bewust bent van de risico’s en de gevolgen, waaronder, doch daartoe niet beperkt, fiscale, administratieve, juridische en financiële risico’s en de gevolgen die verbonden zijn aan een Transactie. Met Transacties kunnen financiële risico’s, die u uit andere hoofde (uw bedrijfsvoering) heeft geneutraliseerd worden. Transacties die niet (meer) dienen ter neutralisering van financiële risico’s uit hoofde van uw bedrijfsvoering kunnen grote financiële risico’s met zich meebrengen, zoals hierna nog aan de orde zal komen.
U dient steeds zelfstandig vast te stellen in hoeverre een door u voorgenomen Transactie past binnen uw bedrijfsvoering, doelstellingen en uw financiële positie.
Otc-transacties
(…)
Bij otc-transacties kan het onder bepaalde (markt)omstandigheden moeilijk zijn een open positie te sluiten, een bestaande positie te liquideren, de waarde van een positie te bepalen of een risicowaardering te maken.
De Bank treedt bij de handel in financiële derivaten (otc transacties) altijd op als uw wederpartij, met een zelfstandig belang dat tegengesteld kan zijn aan uw belang. De Bank heeft, buiten hetgeen uitdrukkelijk met u overeengekomen wordt, geen verplichting tot het geven van informatie, begeleiding of adviezen. U dient te allen tijde zelfstandig de verschafte informatie te verifiëren te evalueren en te interpreteren en zo nodig een beroep te doen op onafhankelijke deskundigen. Dit geldt voor de beoordeling van de wenselijkheid van het aangaan van transacties maar ook voor de beoordeling van de marktsituatie en marktontwikkelingen, en van uw juridische, fiscale, accounting- en kredietpositie.
(…)Termijncontracten
(…)
Rente swap
Door middel van een rente swap neemt u een renteprofiel met betrekking tot het zogenaamde nominaal bedrag op u. Indien u de betaler van de vaste rente bent loopt u het risico dat de door de Bank verschuldigde variabele rente lager is dan de vaste rente die u moet betalen. Indien u de betaler van de variabele rente bent loopt u het risico dat het omgekeerde geval zich voordoet. Indien dit risico zich manifesteert ontvangt u minder uit de rente swap dan u moet betalen. Dit risico loopt u op ieder van de dagen waarop onder de rente swap de variabele rente opnieuw wordt vastgesteld. De periode waarover u dit risico loopt is gelegen tussen de ingangsdatum en de einddatum van de rente swap. De hoogte van het nominaal bedrag waarop de rente swap betrekking heeft is eveneens van belang voor uw risico; hoe hoger het nominaal bedrag des te groter de omvang van uw mogelijke verlies. Het nominaal bedrag wordt niet uitgewisseld tussen u en de Bank, maar wordt alleen gebruikt voor de berekening van het bedrag aan vaste rente en het bedrag aan variabele rente.
(…)
Optiecontracten
(…)
Cap
Door middel van een cap wordt het risico uitgewisseld dat de variabele rente op een aangegeven moment in de toekomst hoger is dan het vooraf afgesproken cap niveau. (…) Indien op een van de dagen waarop de variabele rente wordt vastgesteld, de vastgestelde rente hoger is dan het cap niveau, is door de partij die de cap heeft verkocht (en de premie heeft ontvangen) een bedrag verschuldigd aan de andere partij. (…) Indien u niet de betaler van het cap bedrag bent is het maximale verlies dat u uit hoofde van een cap kunt leiden gelijk aan de door u betaalde premie. Als u de betaler van het cap bedrag bent is het door u te betalen bedrag theoretisch onbeperkt.(…)
Dekking
Bij optie- en termijncontracten heeft de Bank het recht om van u verschaffing van Dekking te verlangen in verband met de financiële risico’s die voortvloeien uit dergelijke Transacties, op basis van een door de Bank te specificeren percentage en berekeningsgrondslag. De Bank kan van tijd tot tijd deze percentages en grondslagen aanpassen voor nieuwe en bestaande Transacties. Deze Dekkingseis dient om de risico’s die voor u voortvloeien uit het sluiten van Transacties zoveel mogelijk te beheersen. Niet alle risico’s die verbonden zijn aan Transacties kunnen door middel van deze Dekkingseis worden opgevangen.
Door marktbewegingen kan de waarde van de verschafte Dekking onvoldoende blijken te zijn. De Bank kan u dan verzoeken om onmiddellijk het niveau van de Dekking weer op peil te brengen.
(…)Bevestiging
De Bank zal u zo spoedig mogelijk na het aangaan van een Transactie een Bevestiging toesturen. U dient deze onverwijld te controleren op foutieve gegevens en de Bank hiervan onmiddellijk van op de hoogte te stellen
(…)Waarom Dekking?
De gedachte achter de verschaffing van Dekking is dat de financiële risico’s die voor u voortvloeien uit het verrichten van Transacties (…) zoveel mogelijk beheerst worden. Dit gebeurt door de verplichtingen die voor u voortkomen uit de Transacties te volgen, zodat zo goed mogelijk kan worden gevolgd in hoeverre u in staat bent om aan die verplichtingen te voldoen. Dit is in uw belang maar ook in het belang van de Bank, die immers als wederpartij een vordering uit hoofde van de Transacties op u kan verkrijgen.
Inherent aan de aard van de Transacties is echter dat vooraf niet te voorspellen valt hoe de markt (en dus hoe de financiële verplichtingen die voor u uit Transacties kunnen voortvloeien) zich zullen ontwikkelen. Het is daarom van groot belang om te beseffen dat met verschaffing van Dekking niet voorkomen kan worden dat de financiële verplichtingen uit hoofde van de afgesloten Transacties zich zodanig zullen ontwikkelen dat de Bank een steeds grotere vordering op u verkrijgt.
(…)”
2.7.
Op 12 juli 2007 heeft Rabobank [eiser] ter ondertekening een bevestiging van de renteswap toegezonden, waarbij de door [eiser] op grond van de swap te betalen vaste rente is vastgesteld op 4,90%, de door de Bank te betalen variabele rente op ‘EUR-EURIBOR-TELERATE’ en het nominaal bedrag van de swap op € 3.510.000,00. De ingangsdatum van de renteswap is 1 juli 2007 en de einddatum 1 juli 2022. [eiser] heeft de bevestiging op 1 augustus 2007 ondertekend. In deze bevestiging is onder meer het volgende vermeld:
“Risico’s
De Klant bevestigt dat:
1. hij door de Bank uitdrukkelijk is gewezen op de risico’s en gevolgen van het aangaan van (transacties soortgelijk aan) deze Transactie;
2. hij zich derhalve bewust is van de risico’s en de gevolgen waaronder, doch daartoe niet beperkt, fiscale, administratieve, juridische en financiële risico’s en gevolgen die verbonden zijn aan deze Transactie;
3. hij zelfstandig deze Transactie en de gevolgen en risico’s daarvan voor hem heeft geanalyseerd en in staat is eventuele daaruit voortvloeiende verliezen te dragen;
4. de Bank bij het aangaan van deze Transactie handelt als wederpartij en niet als agent of (financieel) adviseur van de Klant;
(…)Indien de gegevens, zoals opgenomen in deze Bevestiging niet correct zijn, dient de Klant binnen 24 uur na ontvangst, doch in ieder geval zo spoedig mogelijk, de Bank hiervan schriftelijk of elektronisch in kennis te stellen. Indien de Klant niet binnen de hierboven gestelde termijn heeft gereclameerd, wordt de Bevestiging geacht een juiste weergave van de Transactie te zijn, behoudens door de Klant te leveren tegenbewijs.
(…)”
2.8.
In de periode hierna heeft de groenbank verschillende keren groenverklaringen bij de overheid aangevraagd voor delen van de hiervoor genoemde geldleningen en voor nieuwe geldleningen van [eiser]. De groenbank heeft deze bedragen aan [eiser] ter leen verstrekt en [eiser] heeft met die geldleningen bestaande leningen (deels) afgelost. Ook in de jaren na 2007 heeft Rabobank verschillende (groen)leningen en kredieten aan [eiser] verstrekt en hebben verschillende omzettingen van leningen plaatsgehad, waarvan een deel onder de werking van de renteswap viel.
2.9.
Eind 2008 heeft [eiser] zijn bedrijf verkocht aan de Dienst Landelijk Gebied (hierna: DLG) voor een bedrag van € 10.500.000,00. De levering zou plaatsvinden op 15 maart 2009.
2.10.
In een door Rabobank als productie 25 overgelegd verslag van 13 november 2008 van de heer [X] (hierna: [X]) en de heer [Y], respectievelijk accountmanager en treasury specialist bij Rabobank, met [eiser], welk verslag is gericht aan [Z] (hierna: [Z]), intern accountmanager Food & Agri bij Rabobank, is het volgende vermeld:
“Ivm het voornemen om het bedrijf te verkopen is een afspraak gemaakt om de mogelijkheden van het treasurycontract te bezien.
[eiser][[eiser], toevoeging rechtbank]
heeft de volgende uitgangspunten:
  • Hij heeft een treasurycontract van € 3.510.000,= tot 1/7/2022 rente 4,9%
  • Opbrengst verkoop is 10,5 mln, dit moet nog door de provincie getekend worden.
  • Hij wil de opbrengst gebruiken om te herinvesteren, hij wil groeien naar een bedrijf van 250 ha.
  • Afkopen van het contract betekent nu afrekenen (marktwaarde per 13 november is -/- € 175.000,=). Bij herinvestering loopt hij opnieuw rente risico
  • [eiser] geeft aan het contract om deze reden in stand te willen houden
  • Hij loopt daarmee risico dat de rente verder daalt, en dat de marktwaarde verder negatief wordt. En dat hij hier over af moet rekenen als hij niet herinvesteert.
  • Hij verwacht voor levering dat de zaken wel verder uitkristalliseren
  • Hij wil het rente risico (bij herinvestering) uitsluiten.
  • Hij kan de risico’s dragen als de rente verder daalt,
  • Zijn visie is dat de rente markt heel turbulent is, hij wil de gevolgen voor zijn bedrijfsvoering zoveel mogelijk uitsluiten. Als hij herinvesteert is een rente stijging een risico voor de continuïteit. Als hij niet herinvesteert en de rente daalt is dit een grote kostenpost, maar geen risico voor zijn bedrijfsvoering.
Wij hebben hem gewezen op de mogelijke gevolgen van een verdere rente daling en als hij niet herinvesteert. Omdat herinvesteren in grond niet op korte termijn te realiseren is, stel ik voor een periode van 2 jaar hem de gelegenheid te geven om te herinvesteren, als hij geen herinvesteringsverplichting is aangegaan zal het contract alsnog beëindigd moeten worden.”
2.11.
Bij brief van 11 maart 2009 heeft [Z] op basis van wat [eiser] met [X] heeft besproken een voorstel aan [eiser] gezonden voor de aflossing van leningen en herfinanciering in verband met de verkoop van zijn bedrijf. Volgens het voorstel zou een groot aantal leningen en kredieten die onder de renteswap vielen ten bedrage van € 3.566.304,00 met de verkoopopbrengst worden afgelost en beëindigd, terwijl een aantal andere leningen ten bedrage van in totaal € 1.394.567,00 en de renteswap zouden worden gehandhaafd. Omtrent de renteswap en voorwaarden vermeldt de brief:
“Het treasury contract bedraagt volgens bevestiging rente swap tot 03-01-2011 EUR 3.510.000 met een rente van 4,9%. Na die datum wordt het contract met EUR 10.000 per kwartaal kleiner. Rente SWAP heeft een looptijd tot 01-07-2022. De door ons berekende negatieve waarde van het treasury contract bedraagt EUR 770.000 (met u afgesproken) dit vermeerderd met een marge van 42%, betekent totaal EUR 1.100.000 aan treasury obligo.
Totaal rente op de SWAP EUR 171.990,00 op jaarbasis
Totaal rente te ontvangen ivm renteruil EUR 58.371,30 op jaarbasis (3 mnds euribor 1,663% 3.510.000,00)
Totaal rentelast: EUR 137.963,01 op jaarbasis
Op dit moment is de negatieve waarde in het contract EUR 562.116,00”
(…)Voorwaarden hiervoor als volgt:- 110% van het totaal aan (gehandhaafde) leningen en treasury wordt afgedekt door middel van een aan de bank verpande spaarrekening. Dat wil zeggen een minimale waarde van EUR 2.744.024 o.b.v. bovenstaande gegevens op een verpande spaarrekening.
  • Daarnaast wenst de bank het hierboven genoemde bedrag ad EUR 2.744.024 te verhogen tot minimaal EUR 4.000.000 aan creditgelden bij of via onze bank conform te maken afspraken.
  • Bij financiering voor herinvestering gelden de liquiditeitsopslagen van dat moment. Ter info, bij financiering 3 mnds euribor op dit moment geldt een opslag van 210 basispunten.
Voor vragen over bovenstaande uitgangspunten verzoek ik u contact op te nemen met Peter Pals.
(…)”
2.12.
Op 25 maart 2009 heeft [eiser] Rabobank meegedeeld dat hij niet akkoord is met het voorstel. Op 20 mei 2009 heeft [eiser] Rabobank meegedeeld dat DLG de koopovereenkomst had ontbonden in verband met bodemverontreiniging van drie van de te verkopen percelen.
2.13.
In 2011 heeft Rabobank aan een aanvullende financiering de voorwaarde verbonden dat [eiser] 22 hectare van zijn landbouwgrond dient te verkopen en met de opbrengst leningen bij de bank aflost. [eiser] is akkoord gegaan met die financiering en heeft de grond verkocht.
2.14.
Op 27 maart 2013 zijn Rabobank en [eiser] een ander aflossingsbedrag voor de lening van € 810.000,00 overeengekomen om te voorkomen dat in de toekomst een ‘overhedge’ zou ontstaan onder de renteswap.
2.15.
Nadat [eiser] hierover verschillende keren had geklaagd, heeft Rabobank bij brief van 29 december 2014 bericht dat zij hem aan het einde van ieder jaar zal compenseren voor door hem te veel betaalde rente in verband met een negatieve rente op een aantal geldleningen waarvan het rentepercentage was gebaseerd op een 3-maands Euribor tarief met een afslag van 0,83% (1,10% groenkorting minus 0,27% opslag).
2.16.
Naar aanleiding van klachten van [eiser] over de renteswap, heeft Rabobank het dossier van [eiser] voorgelegd aan het centrale Expertiseteam Derivaten van Rabobank Nederland. Bij brief van 25 november 2015 heeft Rabobank hierover het volgende aan [eiser] geschreven:
Advisering
Het Expertiseteam heeft vastgesteld dat de renteswap aansluit bij uw doelstelling en kennisniveau. Ten tijde van het afsluiten van de renteswap was het immers uw intentie uw renterisico zo volledig mogelijk af te dekken. Gelet op uw opleiding en werkervaring, is het Expertiseteam daarnaast van oordeel dat de renteswap ook passend is bij uw kennisniveau. Het Expertiseteam heeft evenwel niet kunnen vaststellen of voorafgaand aan de renteswap met u is gesproken over alle kenmerken en risico’s van de renteswap. Derhalve zijn voor u mogelijk de werking van de renteswap, alsmede de risico’s onvoldoende duidelijk geweest. Het Expertiseteam heeft evenwel geconcludeerd dat u hierdoor geen nadeel heeft geleden.
Overhedge
Het Expertiseteam heeft geconstateerd dat sinds 31 december 2007 sprake is van een overdekking (overhedge). Dat wil zeggen dat vanaf 31 december 2007 de hoofdsom van de gedekte leningen lager is dan de hoofdsom van de renteswap. Deze overhedge is ontstaan doordat de aflossingen op de gedekte leningen hoger zijn dan de terugloop van de hoofdsom van de renteswap. U heeft hierdoor een bedrag van € 11.235,80 teveel aan rente betaald (berekend tot januari 2016). Een specificatie van dit bedrag treft u aan in de bijlage. Het Expertiseteam heeft besloten dat dit bedrag aan u moet worden terugbetaald.
Daarnaast heeft het Expertiseteam besloten dat, indien en voor zover dit nog niet is gebeurd, de renteswap en de financiering op elkaar afgestemd moeten worden. De kosten van deze aanpassingen komen voor onze rekening.
Opslag
Een deel van de financiering, te weten een bedrag van € 3.032.000,= is verstrekt door Rabo Groen Bank (de “Groenfinanciering”). Met betrekking tot de Groenfinanciering geldt een rentekorting van 1,10%. Nu bij het afsluiten van de leningen een opslag is overeengekomen van 0,27%, geldt aldus voor de Groenfinanciering dat op het 3-maands Euribortarief per saldo een percentage van 0,83 (…) in mindering moet worden gebracht.
Gedurende de looptijd van uw renteswap is het 3-maands Euribortarief enige tijd lager geweest dan 0,83%. Aldus is met betrekking tot de Groenfinanciering enige tijd sprake geweest van een negatieve rente. Deze negatieve rente leidt tot een betalingsverplichting van de bank aan u.
Het Expertiseteam heeft vastgesteld dat wij de negatieve rente met betrekking tot de periode van november 2008 tot december 2009 reeds aan u hebben betaald. Het Expertiseteam is van oordeel dat wij ter zake op de juiste wijze heeft gehandeld. Het Expertiseteam heeft daarnaast besloten dat de bank moet nagaan of gedurende de looptijd van de financiering op andere momenten ook sprake is geweest van een negatieve rente. Indien daarvan sprake blijkt te zijn, dienen wij ook deze negatieve rente aan u te vergoeden.(…)”
2.17.
Rabobank heeft het in de brief genoemde bedrag van € 11.235,80 aan [eiser] betaald.
2.18.
In verband met een wijziging van de Regeling groenkorting op grond waarvan in de toekomst enkel nog groenverklaringen zouden kunnen worden verkregen voor nieuwe investeringen, heeft de groenbank op 1 december 2015 een nieuwe groenverklaring bij de overheid verzocht. Bij besluit van 26 januari 2016 is een nieuwe groenverklaring ten behoeve van [eiser] afgegeven, gebaseerd op een projectvermogen van € 7.420.689,00.
2.19.
Bij brief van 19 juli 2016 heeft Rabobank [eiser] meegedeeld dat begin juli in opdracht van Minister Dijsselbloem een Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB van de Derivatencommissie (hierna: het UHK) is gepresenteerd aan de hand waarvan de renteswap van [eiser] opnieuw zou worden beoordeeld.
2.20.
Bij brief van 10 november 2016 heeft [eiser] Rabobank bij monde van zijn advocaat aansprakelijk gesteld voor het schenden van haar zorgplicht en het geven van onjuiste, niet passende adviezen tot het aangaan van de renteswap. In de brief is de verjaring van de vordering tot schadevergoeding in verband met de renteswap en de onjuiste advisering in het kader van de renteswap gestuit.
2.21.
Bij brief van 5 april 2017 heeft Rabobank [eiser] een voorstel gedaan tot herfinanciering van de bestaande geldleningen die met de renteswap waren gedekt in verband met de expiratie van die geldleningen per 31 december 2017. In het voorstel is de eerder overeengekomen opslag van 0,27% verhoogd tot 2%. [eiser] heeft dit voorstel niet geaccepteerd, waarna Rabobank het opslagpercentage van 0,27% vooralsnog heeft gehandhaafd.
2.22.
Bij brief van 20 oktober 2017 heeft Rabobank [eiser] voorgesteld een bedrag van € 88.764,20 aan hem te betalen als voorschot op een eventuele compensatie naar aanleiding van een herbeoordeling van de renteswap op basis van het UHK, mits een definitief voorstel op grond van het UHK in de toekomst door [eiser] zou worden aanvaard. Voornoemd bedrag betrof de ‘coulancevergoeding’, verminderd met het bedrag dat Rabobank in verband met de overhedge aan [eiser] had betaald. Indien het definitieve voorstel niet zou worden aanvaard, zou Rabobank voornoemd bedrag terugvorderen. Rabobank heeft het bedrag in maart 2018 aan [eiser] betaald.
2.23.
Op 22 december 2017 zijn Rabobank en [eiser] overeengekomen om de groenleningen met vijf jaar te verlengen tot en met 30 juni 2022, gelijk aan de vervaldatum van de renteswap.
2.24.
Op 31 juli 2018 heeft Rabobank een bedrag van € 17.000,00 aan [eiser] betaald als aanvullend voorschot op de maximale coulancecompensatie onder het UHK.
2.25.
Bij brief van 12 februari 2019 (na dagvaarding) heeft Rabobank [eiser] bericht dat zij een bedrag van € 42.147,74 aan [eiser] zal overmaken ter compensatie van de niet betaalde negatieve rente op groenleningen. Op dezelfde datum heeft Rabobank dit bedrag aan [eiser] betaald.
2.26.
Bij brief van 10 mei 2019 heeft Rabobank [eiser] op basis van het UHK aangeboden € 105.654,27 te betalen. Volgens de brief betreft dit een compensatie tot en met 30 december 2016, waarbij de betalingen van € 11.237,80 en € 96.773,38 al in mindering zijn gebracht. De brief vermeldt voorts dat indien [eiser] het aanbod accepteert hij een afsluitende brief met een eindbedrag zal ontvangen, welk eindbedrag bestaat uit de compensatie tot en met 30 december 2017 met rente, een eventuele vergoeding voor gemaakte kosten en een eventuele compensatie voor de periode na 30 december 2017. Verder is in de brief vermeld dat indien na beoordeling van een onafhankelijke beoordelaar blijkt dat de compensatie hoger had moeten zijn, dit hogere bedrag zal worden uitgekeerd.
2.27.
Bij brief van 16 juli 2019 heeft Rabobank [eiser] meegedeeld dat het aanbod vervalt indien hij daarmee niet binnen vier weken akkoord gaat.
2.28.
Tijdens de zitting kon Rabobank nog geen mededelingen doen over de uitkomst van de beoordeling door de onafhankelijke beoordelaar.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van zijn eis en toelichting ter zitting – samengevat – voor recht te verklaren dat Rabobank bij het aangaan van de renteswap is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen door haar zorgplicht te schenden. Daarnaast vordert [eiser] primair de renteswap te vernietigen en Rabobank te veroordelen tot betaling van € 1.501.862,00 wegens op grond van de renteswap betaalde rente, vermeerderd met wettelijke rente en voorts vermeerderd met de rente die [eiser] op grond van de renteswap na 10 december 2018 nog zal betalen, op te maken bij staat. Verder vordert hij primair Rabobank te veroordelen tot betaling van € 1.240.118,00 wegens schade als gevolg van de gedwongen verkoop van de grond en vergoeding van nader bij staat te berekenen schade als gevolg van de te weinig genoten groenkorting en schade als gevolg van de vertraging in de betaling van de compensatie voor de negatieve rente na 1 januari 2019, vermeerderd met rente. Subsidiair, voor het geval het beroep op dwaling faalt, vordert [eiser] ontbinding van de renteswap en veroordeling van Rabobank tot betaling van de als gevolg van de tekortkoming van Rabobank geleden schade ten bedrage van € 2.086.799,00, dan wel € 1.981.584,00, vermeerderd met rente. Meer subsidiair vordert [eiser] Rabobank, op straffe van een dwangsom van € 250.000,--, te veroordelen tot technisch herstel van de renteswap als bedoeld in het UHK en veroordeling van Rabobank tot betaling van € 105.654,27, vermeerderd met rente. Tot slot vordert [eiser] Rabobank te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering tot vernietiging van de renteswap ten grondslag dat de renteswap op 2 mei 2007 mondeling is aangegaan en dat deze tot stand is gekomen onder invloed van dwaling. Aan zijn vorderingen tot ontbinding en schadevergoeding legt hij ten grondslag dat Rabobank is tekortgeschoten in haar zorgplicht bij het aangaan van de renteswap en, naar de rechtbank begrijpt voor zover dit de schade in verband met de groenkortingen betreft, dat Rabobank is tekortgeschoten doordat zij deze niet tijdig en niet voor het bedrag dat daarvoor in aanmerking kwam heeft aangevraagd. De meer subsidiaire vordering is gebaseerd op het UHK, waaraan Rabobank zich volgens [eiser] heeft gecommitteerd.
3.3.
Rabobank bestrijdt onder meer dat de renteswap op 2 mei 2007 is aangegaan, dat zij tekortgeschoten is, dat [eiser] als gevolg van een schending van de zorgplicht schade heeft geleden en dat [eiser] zich met succes op dwaling kan beroepen. Zij voert onder andere aan dat [eiser] niet tijdig heeft geklaagd en stelt dat zijn vorderingen (gedeeltelijk) zijn verjaard. Verder beroept zij zich op eigen schuld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

dwaling

4.1.
[eiser] stelt dat de renteswap tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten.
Hij stelt allereerst dat de renteswap op 2 mei 2007 mondeling is gesloten op advies van [X] en dat de verkeerde voorstelling van zaken te wijten is aan mededelingen van [X]. Volgens [eiser] heeft [X] hem in het voorjaar van 2007 meegedeeld dat de vaste rente bij tien- en vijftienjarige leningen respectievelijk 4,0% en 4,1% zou zijn, op basis waarvan hij een vergelijking heeft gemaakt met leningen bij andere banken en had besloten een tienjarige lening bij Rabobank aan te gaan. Op 2 mei 2007 heeft [X] volgens [eiser] meegedeeld dat een zodanige lening niet meer mogelijk was zonder daarnaast een renteswap af te sluiten, maar dat het effect van een renteswap hetzelfde zou zijn als wanneer hij een tienjarige rentevastlening zou aangaan. [X] heeft hem verder meegedeeld dat hij voor nog nader te offreren langlopende leningen ter hoogte van € 3.510.000,00 een totale rente zou moeten betalen van 4,90%, te vermeerderen met een opslag van 0,27% en te verminderen met een rentekorting van 1,10%, derhalve per saldo 4,07%, en dat een renteswap in feite nog een flexibeler product is dan een langlopende lening met vaste rente omdat de overeenkomsten van geldlening met behoud van de swap gemakkelijk kunnen worden overgesloten bij een andere bank. Volgens [eiser] heeft [X] op 2 mei 2007 gebeld met Rabobank en is toen de rente voor de swap vastgelegd en is hij ervan uitgegaan dat toen de renteswap is gesloten.
Daarnaast stelt [eiser] dat hij een verkeerde voorstelling van zaken heeft gekregen doordat Rabobank haar mededelingsplicht op de volgende punten heeft geschonden:
Rabobank heeft hem er bij de totstandkoming van de renteswap niet op gewezen dat deze een aanzienlijke negatieve waarde kan ontwikkelen die bij tussentijdse beëindiging van de swap dient te worden afgerekend, welke waarde niet slechts afhankelijk was van het saldo van de swaprente en de groenkorting van 4,07%, zoals de boeterente bij de afkoop van een rentevastlening, maar van de steeds verder dalende variabele rente. [eiser] stelt dat Rabobank hem er evenmin op heeft gewezen welke negatieve waarde het derivaat reeds had bij het afsluiten van de renteswap. Evenmin heeft Rabobank hem meegedeeld dat als gevolg van die negatieve waarde en het daarmee gepaard gaande ‘treasury obligo’ het risicoprofiel van [eiser] bij de bank kon verslechteren, waardoor de bank behoefte zou hebben aan aanvullende zekerheden en geen nieuwe leningen of slechts nieuwe leningen tegen minder aantrekkelijke tarieven zou willen aangaan, waardoor [eiser] in zijn investeringsmogelijkheden en bedrijfsvoering zou worden beperkt.
Rabobank heeft hem niet geïnformeerd over het risico van het ontstaan van een situatie waarin het bedrag van de aan hem door Rabobank verstrekte financiering lager zou zijn dan de nominale waarde onder de renteswap (‘overhedge’), waardoor de renteswap in zoverre het door [eiser] gewenste doel miste en hij slechts speculeerde op de stand van de variabele rente.
Rabobank heeft hem er niet op gewezen dat de looptijd van de renteswap vijf jaar langer was dan de looptijd van de groenleningen, waardoor een ‘mismatch’ ontstond. Voortzetting van de tienjarige groenkortingen na die tien jaar kon niet worden gegarandeerd. Bovendien bestond daardoor het risico dat Rabobank de voorwaarden van de geldleningen na afloop van de duur van de financiering zou wijzigen. [eiser] stelt dat deze mismatch zich openbaarde toen Rabobank op 5 april 2017 een nieuw financieringsvoorstel heeft gedaan, waarbij de eerder overeengekomen opslag van 0,27% is gewijzigd in 2%.
Rabobank heeft hem bij het aangaan van de renteswap geen informatie verstrekt over de mogelijkheid van het afsluiten van een zogenaamde ‘rentecap’, waarbij een stijging van de variabele rente boven een bepaald percentage tegen betaling van een premie is verzekerd. Met verwijzing naar een notitie van 17 januari 2019 van drs. P. van Gerwen, stelt hij dat een dergelijk product, naar Rabobank had behoren te weten, gelet op de beperktere financiële risico’s in vergelijking tot de risico’s van een renteswap, beter paste bij zijn behoefte om risico’s af te dekken zoals genoemd in het TIF-formulier.
[eiser] stelt dat hij er op grond van de mededelingen van [X] en bij gebreke van de genoemde mededelingen ten onrechte van is uitgegaan dat de renteswap aansloot bij zijn kredietbehoefte en dat hij het risico van een rentestijging met de renteswap had uitgesloten zoals bij een rentevastlening het geval is. Volgens [eiser] wist of behoorde Rabobank te weten dat de renteswap geen passend product voor hem was omdat hij slechts het risico van een rentestijging wilde uitsluiten, geen verstand had van dergelijke financiële producten en niet wilde speculeren op de stand van de variabele rente. Volgens [eiser] was het voor Rabobank duidelijk dat hij flexibiliteit nodig had in zijn financieringen, juist vanwege het feit dat de biologische teelt veel risicovoller is dan reguliere agrarische activiteiten en dat hij regelmatig aanmerkelijke investeringen nodig had. In dit verband stelt hij dat hij voorafgaande aan het sluiten van de renteswap met [X] heeft besproken dat hij veel ideeën en plannen ontwikkelde en dat hij de wens had een financierende partij te hebben die hem in zijn plannen zou volgen en financieren. Indien [eiser] door Rabobank zou zijn gewezen op voornoemde kenmerken en risico’s van de renteswap dan zou hij de renteswap niet zijn aangegaan en zou hij voor een rentecap hebben gekozen, zo stelt [eiser].
4.2.
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is op grond van artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a en b BW vernietigbaar a) indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten en b) indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Bij de verkeerde voorstelling van zaken gaat het om de rechten en verplichtingen die door de gesloten overeenkomst zijn ontstaan.
4.3.
In het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1046) heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“Op degene die een financieel product of een financiële dienst aanbiedt aan een wederpartij die daarover geen specifieke deskundigheid heeft of mag worden verondersteld te hebben, zal in het algemeen een mededelingsplicht rusten om redelijkerwijs te voorkomen dat die wederpartij de overeenkomst aangaat onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken. De aanbieder dient inlichtingen te verschaffen die voldoende duidelijk zijn om te bewerkstelligen dat de wederpartij tijdig inzicht kan krijgen in de wezenlijke kenmerken van dat product of die dienst. Omvang en inhoud van deze mededelingsplicht zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De wederpartij moet zich van haar kant redelijke inspanningen getroosten om te voorkomen dat zij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken contracteert. Van haar mag daarom in ieder geval worden verlangd dat zij kennisneemt van de inhoud van de overeenkomst en van voorafgaand aan het sluiten daarvan verstrekte brochures en andere schriftelijke informatie, en dat zij deze stukken aandachtig en met de nodige oplettendheid bestudeert. Ook mag van haar worden verlangd dat zij aandachtig kennisneemt van een eventuele mondelinge toelichting. Indien de genoemde stukken, ook na een eventuele mondelinge toelichting, onduidelijkheden bevatten, mag van haar worden verlangd dat zij daarover vragen stelt. Daarbij geldt dat men in de regel mag afgaan op de juistheid van de door de wederpartij gedane mededelingen.
Uitgangspunt is dat ook bij een rentederivaat als in deze zaak aan de orde is, aan deze mededelingsplicht is voldaan indien in algemene productinformatie inlichtingen zijn gegeven waaruit de wederpartij die zich redelijke inspanning getroost, tijdig inzicht heeft kunnen krijgen in de wezenlijke kenmerken en risico’s van dat derivaat. Het gaat daarbij om inlichtingen die de wezenlijke kenmerken en risico’s van het product betreffen, zoals in het onderhavige geval het risico dat het rentederivaat een (aanzienlijke) negatieve waarde kan ontwikkelen bij tussentijdse beëindiging.”
4.4.
In het licht van de hiervoor genoemde toetsingsmaatstaf betreft het ontbreken van inlichtingen over de mogelijkheid van het aangaan van een rentecap geen omstandigheid die leidt tot een verkeerde voorstelling van zaken over de overeenkomst waarbij de renteswap is aangegaan. Deze omstandigheid betreft immers niet de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de renteswap. Vernietiging van de overeenkomst kan niet worden gegrond op deze omstandigheid.
4.5.
Mede gelet op het TIF staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat [eiser] geen ervaring had met derivaten waarvan de consequenties niet eenvoudig zijn te doorgronden en dat Rabobank dat wist. Uit het door DLV opgestelde bedrijfsplan van 2 april 2007 en de vergelijkende berekeningen die [eiser] op 28 april 2007 heeft gemaakt tussen (volgens hem) door Rabobank en Triodos Bank aangeboden rentes voor langlopende leningen, blijkt dat [eiser] voorafgaand aan het overleg met [X] op 2 mei 2007 een financiering wenste tegen een aan Rabobank te betalen vaste rente. Met het oog hierop had Rabobank als professionele financiële dienstverlener [eiser] duidelijk moeten meedelen wat de verschillen waren tussen een rentevastlening en de door haar geadviseerde renteswap en, in dit verband, wat de wezenlijke kenmerken en risico’s van zo’n renteswap zijn, om te voorkomen dat [eiser] de renteswap zou aangaan onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken.
4.6.
Meer concreet diende Rabobank [eiser] duidelijk in te lichten over de mogelijkheid van het ontstaan van een (aanzienlijke) negatieve waarde van de renteswap gedurende de looptijd van de swap, over de verplichting dat deze bij een vroegtijdige beëindiging aan de bank diende te worden betaald en over de basis voor de berekening van de negatieve waarde van de renteswap. Daarnaast had Rabobank [eiser] moeten meedelen hoe een negatieve waarde van de renteswap zich verhield tot de afgesproken dekking en wat de consequenties zouden kunnen zijn voor zijn risicoprofiel bij de bank indien de swap sterk in waarde zou dalen.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank behoefde Rabobank [eiser] bij de totstandkoming van de renteswap niet te informeren over het risico van mismatches. Rabobank diende er uit hoofde van haar zorgplicht voor te zorgen dat de renteswap wat betreft de nominale waarde en looptijd aansloot bij de onderliggende leningen die na het sluiten van de renteswap tot stand zijn gekomen en dat [eiser] gedurende de looptijd van de renteswap per saldo een rente van 4,07% zou betalen. [eiser] mocht daarvan uitgaan. Dit strookt ook met de compensatie die Rabobank [eiser] heeft gegeven in verband met de overhedge die is ontstaan en met de verlenging van de groenlening tegen de oorspronkelijk afgesproken opslag. Alleen in het geval Rabobank ten tijde van het aangaan van de renteswap bewust wilde afwijken van hetgeen [eiser] mocht verwachten, rustte op Rabobank de plicht om [eiser] mee te delen dat hij rekening diende te houden met genoemde risico’s. Dat Rabobank bewust wilde afwijken van hetgeen [eiser] mocht verwachten, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd. Zo is ook in de analyse van Van Gerwen van 17 januari 2019, waarvan de inhoud door [eiser] tot zijn stellingen wordt gerekend, vermeld dat er bij de totstandkoming van de overeenkomst geen rekening is gehouden met de mismatches.
4.8.
Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat Rabobank haar mededelingsplicht bij het aangaan van de renteswap heeft geschonden ten aanzien van de onderwerpen waarover zij een mededelingsplicht had en dit een grond vormt voor vernietiging van de renteswap, hetgeen door Rabobank is weersproken, dan geldt dat die vordering is verjaard. Daarbij kan in het midden blijven of de renteswap al op 2 mei 2007 of (mede) op 12 juni 2007 is aangegaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.9.
Een rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst op grond van dwaling verjaart volgens artikel 3:52 lid 1 onder c BW drie jaren nadat de dwaling is ontdekt. De dwaling geldt als ontdekt indien de feiten en omstandigheden op grond waarvan een beroep op vernietiging mogelijk is bekend zijn en de vernietigingsbevoegde zijn bevoegdheid daadwerkelijk kan uitoefenen.
4.10.
Rabobank heeft gesteld dat [eiser] op 12 juni 2007 is bezocht door [X] en mevrouw [A], treasury specialist bij Rabobank, en dat bij dat bezoek alle kenmerken en risico’s van de renteswap en een rentecap zijn besproken. Daarnaast stelt Rabobank dat zij [eiser] toen door middel van de aan hem verschafte schriftelijke productdocumentatie en meer in het bijzonder met de Bijlage informatie financiële derivaten, omtrent de kenmerken en risico’s van beide producten heeft geïnformeerd. Dit geldt volgens Rabobank ook ten aanzien van de omstandigheid dat de vaste swaprente die [eiser] onder de renteswap betaalde, onverlet liet dat Rabobank opslagverhogingen kon doorvoeren onder de leningovereenkomsten en dat een eventuele negatieve waarde van de renteswap hoger kon zijn dan de aflosboete die [eiser] onder een lening met een looptijd van vijftien jaar en vaste rente van 4,07% had moeten betalen. Ten aanzien van de opslagverhogingen wijst Rabobank erop dat dit voor [eiser] in ieder geval duidelijk had moeten zijn uit het financieringsvoorstel dat [eiser] op 14 juni 2007 ontving, nu dit daarin met zo veel woorden is vermeld. Rabobank stelt verder dat zij [eiser] op 4 juli 2007 een eerste positieoverzicht rentederivaten heeft toegezonden, waaruit de negatieve waarde van de renteswap op dat moment bleek. Met verwijzing naar het hiervoor genoemde gespreksverslag van 13 november 2008 stelt Rabobank dat [eiser] op 13 november 2008 is meegedeeld dat de negatieve marktwaarde van de swap door een verdere daling van de rente zou kunnen stijgen. Ten aanzien van een eventuele mismatch tussen de looptijd van de swap en de onderliggende leningen, stelt Rabobank dat [eiser] op 29 november 2007 en 15 januari 2008 moet hebben geweten dat hij hieraan (mogelijk) bloot zou staan nu hij op die data geldleningsovereenkomsten met de groenbank is aangegaan voor een periode van tien jaar, terwijl hij op 28 juni 2007 wist dat de renteswap voor vijftien jaar was aangegaan.
4.11.
[eiser] heeft niet weersproken dat hij in verband met de verkoop van zijn bedrijf aan DLG gesprekken heeft gehad met [X] en [Y] van Rabobank. Hij heeft de juistheid van het door Rabobank overgelegde gespreksverslag van 13 november 2008 niet bestreden en heeft niet weersproken dat hij de brief van 11 maart 2009 van [Z] heeft ontvangen en dat de inhoud daarvan in gesprekken met [X] aan de orde is geweest. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] op basis daarvan geacht moet worden er toen mee bekend te zijn geworden dat de renteswap een aanzienlijke negatieve waarde kon ontwikkelen die hij bij tussentijdse beëindiging van de swap aan de bank diende te betalen en dat die waarde niet wordt berekend op basis van het saldo van de door hem te betalen rente en de resterende looptijd van de renteswap zoals bij een rentevastlening maar op basis van – kort gezegd – de markt voor renteswaps. In de Bijlage Financiële Derivaten is vermeld dat de waarde van de renteswap afhankelijk is van de markt, dat de verschafte dekking onvoldoende kan blijken te zijn, dat met de verschaffing van dekking niet voorkomen kan worden dat de financiële verplichtingen uit hoofde van de renteswap zich zodanig kunnen ontwikkelen dat de bank een steeds grotere vordering krijgt en dat de bank [eiser] dan kon verzoeken om de dekking op peil te brengen. In het licht van deze informatie en hetgeen in de brief van 11 maart 2009 is vermeld, moet het [eiser] begin 2009 ook duidelijk zijn geworden dat de negatieve waarde van de renteswap een risico vormde voor de bank dat zou kunnen doorwerken in het ‘treasury obligo’ en zijn risicoprofiel bij de bank en dat de bank naar aanleiding daarvan aanvullende voorwaarden zou kunnen stellen. In de brief is immers vermeld dat de negatieve waarde van de renteswap is berekend op basis van het afgesproken bedrag van € 770.000,00 vermeerderd met een marge van 42%, zodat het ‘treasury obligo’ € 1.100.000,00 bedraagt, terwijl in die brief door de bank te stellen voorwaarden worden genoemd indien [eiser] de renteswap zou willen aanhouden.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in ieder geval kort na 11 maart 2009 bekend is geworden met de feiten en omstandigheden op grond waarvan een beroep op vernietiging wegens dwaling mogelijk was. Nu de verjaring niet is gestuit, betekent dit dat de vordering tot vernietiging van de renteswap op grond van dwaling kort na 11 maart 2012 is verjaard.
4.13.
De rechtbank verwerpt de stelling van [eiser] dat het beroep op verjaring van Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is begrijpelijk dat [eiser] door de verkoop van zijn bedrijf aan DLG veel aan zijn hoofd had. De brief van 11 maart 2009 is hem gelet op zijn reactie daarop evenwel niet ontgaan en hij stelt ook zelf dat de gevolgen van de financiering hem toen duidelijk zijn geworden. Indien hij met de stelling dat Rabobank tot dan toe zijn enige adviseur was en deze bleef volhouden dat de renteswap voor hem een geschikt product was, bedoelt te stellen dat Rabobank hem onwetend heeft gehouden van de feiten en omstandigheden die een grond vormden voor het beroep op vernietiging en heeft bewerkstelligd dat hij een verkeerde voorstelling van zaken over de renteswap bleef houden, is dit niet juist.
4.14.
Het beroep van [eiser] op het Bericht Uitvoering Uniform Herstelkader van 10 november 2017 baat hem met het oog op de verjaring van de vordering tot vernietiging niet. In het Bericht is vermeld dat voor klanten die binnen het toepassingsbereik van het UHK vallen, geldt dat alle lopende verjarings- en klachttermijnen ten minste worden verlengd tot 12 weken na dagtekening van een brief aan de klant inhoudende een herstelaanbod onder het UHK, voor zover de betreffende termijnen zouden verlopen tussen 1 maart 2016 en 12 weken na dagtekening van de aanbodbrief. Zoals hiervoor is geoordeeld, is de vordering tot vernietiging al kort na 11 maart 2012 verjaard. Van een lopende verjaringstermijn was mitsdien geen sprake.
4.15.
De vordering van [eiser] tot vernietiging van de renteswap dient te worden afgewezen. Dat geldt ook voor de daarop gebaseerde vordering tot betaling van de onder de renteswap betaalde rente.
zorgplicht
4.16.
Indien Rabobank haar mededelingsplicht op de hiervoor onder het kopje ‘dwaling’ besproken punten niet heeft geschonden dan wel het beroep op dwaling anderszins faalt, heeft Rabobank in zoverre haar zorgplicht bij het aangaan van de renteswap geschonden, aldus [eiser]. Meer in het bijzonder stelt [eiser] dat Rabobank hem er bij het aangaan van de renteswap voor had moeten waarschuwen:
  • dat de renteswap mogelijk geen passend product zou zijn;
  • dat er een aanzienlijke negatieve waarde van de renteswap zou kunnen ontstaan, veel hoger dan de normale boeterente bij een lening met een in het tarief verdisconteerde (groen)korting;
  • dat een toenemende negatieve waarde kon betekenen dat het uitstaand treasury obligo het bedrag van de verstrekte zekerheden zou kunnen gaan overtreffen, hetgeen tot sancties van de bank (gedwongen verkoop grond) en/of moeilijkheden bij het verkrijgen van krediet voor nieuwe investeringen zou kunnen leiden, en tot moeilijkheden bij zijn bedrijfsvoering;
  • dat er sprake zou kunnen zijn van mismatches in omvang of looptijd van de renteswap ten opzichte van de daaronder gebrachte leningen.
Volgens [eiser] heeft Rabobank hem een product geadviseerd dat niet aansloot bij zijn behoeften en had Rabobank hem in plaats van de renteswap op grond van de algemene en bijzondere zorgplichtbepalingen in artikel 4:23 e.v. van de Wet op het financieel Toezicht die een codificatie vormen van artikel 11 van de Richtlijn 1993/22 EEG van 10 mei 1993 een rentecap dienen te adviseren.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van de schending van de zorgplicht schade lijdt ten bedrage van € 2.086.799,00, bestaande in de rente die hij tot 10 december 2018 onder de swap heeft betaald (€ 1.501.862,00) vermeerderd met de negatieve waarde van de swap op dat moment (€ 584.937,00), dan wel dat hij schade lijdt ten bedrage van € 1.981.584,00, bestaande in het verschil tussen het bedrag van € 2.086.799,00 en de kosten van de rentecap (€ 105.215,00) en anderzijds hetgeen hij bij het afsluiten van een rentecap zou hebben betaald. Daarnaast stelt hij dat hij als gevolg de schending van de waarschuwingsplicht van de bank 22 hectare grond heeft moeten verkopen, waardoor hij schade heeft geleden in de vorm van exploitatieverlies en gederfde verkoopopbrengst van € 944.510,00.
4.17.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] gelet op de gevorderde ontbinding aldus dat Rabobank toerekenbaar is tekortgeschoten in een contractuele zorgplicht. [eiser] heeft evenwel niet duidelijk gemaakt welke overeenkomst tussen hem en Rabobank bestond, ter zake waarvan Rabobank is tekortgeschoten. De rechtbank zal de grondslag aanvullen en de stellingen aldus begrijpen dat Rabobank haar precontractuele zorgplicht heeft geschonden en jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij hem op voornoemde punten niet heeft gewaarschuwd. Uit de door [eiser] gevorderde schade en de als producties 54 en 55 overgelegde analyse/schadebegroting van Financial Surgery waarvan de inhoud volgens [eiser] als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, maakt de rechtbank op dat [eiser] stelt dat wanneer hij op voornoemde punten zou zijn gewaarschuwd hij de renteswap niet zou zijn aangegaan. In die hypothetische situatie zou [eiser] volgens hem geen rente onder de swap hebben betaald en had hij zijn grond niet behoeven te verkopen, zo begrijpt de rechtbank de stellingen.
4.18.
Rabobank heeft onder meer aangevoerd dat de vordering tot ontbinding niet kan worden gegrond op onrechtmatige daad. [eiser] heeft hierop niet specifiek gereageerd. Deze vordering dient bij gebreke aan een gestelde grondslag te worden afgewezen.
4.19.
Op Rabobank rustte als deskundig te achten financiële dienstverlener die aan [eiser] als ondernemer een financieel instrument aanbiedt een zorgplicht die ertoe strekt de cliënt te beschermen tegen de gevaren van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid. Deze zorgplicht wordt mede ingekleurd door de toepasselijke bepalingen uit de Wet op het financieel toezicht en behelst onder meer dat de bank voorafgaand aan het afsluiten van een renteswap naar behoren onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, de deskundigheid en de doelstellingen van de cliënt en dat de bank de cliënt behoort te waarschuwen voor eventuele risico’s die aan een voorgenomen constructie zijn verbonden, als ook voor het feit dat een door hem voorgenomen constructie of strategie niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, bij zijn risicobereidheid of bij zijn deskundigheid. De omvang van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaring van de cliënt alsmede de complexiteit van het product en daaraan verbonden risico’s. Zie HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2298.
4.20.
De rechtbank verwerpt de stelling van [eiser] dat Rabobank hem had moeten waarschuwen dat de renteswap op zichzelf geen passend product zou zijn voor [eiser]. Zoals Rabobank met verwijzing naar het door DLV gemaakte bedrijfsplan van 2 april 2007 heeft aangevoerd, had de door [eiser] beoogde overname van het naburig landbouwbedrijf tot gevolg dat de rentelasten van [eiser] zouden verdrievoudigen, terwijl de liquiditeitsruimte van [eiser] zeer beperkt zou zijn. Zoals [eiser] ook zelf naar voren heeft gebracht, was de biologische teelt niet zonder risico’s. Indien deze zich zouden openbaren en zouden resulteren in een negatieve exploitatie, zou [eiser] niet in staat zijn om rentestijgingen op te vangen. Zoals hiervoor is overwogen, wenste [eiser] het risico van een stijging van de variabele rente in een periode waarin deze ook daadwerkelijk steeg te voorkomen en wilde hij in verband daarmee de rente op zijn financieringen voor langere tijd fixeren om zo duurzaam zekerheid te hebben over zijn financieringslasten. De renteswap was hiervoor een geschikt product. Dat de aard van zijn bedrijf en de behoefte aan flexibele financieringen de renteswap tot een ongeschikt product voor hem maakt, heeft [eiser] onvoldoende toegelicht, zodat de rechtbank aan die stelling voorbijgaat. Ook in dit verband is van belang dat de renteswap als alternatief voor de door [eiser] gewenste rentevastlening is aangegaan.
4.21.
Gelet op de wens van [eiser] om de rente voor langere tijd te fixeren en niet te willen speculeren op renteschommelingen, heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd dat een rentecap (beter) aansloot bij zijn doelstellingen. Naar het oordeel van de rechtbank kon Rabobank daarom volstaan met het geven van algemene productinformatie over de rentecap in de Bijlage financiële derivaten. In het midden kan dus blijven of, zoals Rabobank stelt maar [eiser] ontkent, Rabobank hem ook over de mogelijkheden van het afsluiten van een rentecap mondeling heeft geïnformeerd.
4.22.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, rustte op Rabobank de plicht om ervoor te zorgen dat de renteswap wat betreft de nominale waarde en looptijd aansloot bij de onderliggende leningen die na het sluiten van de renteswap tot stand zijn gekomen en dat [eiser] gedurende de looptijd van de renteswap per saldo een rente van 4,07% zou betalen. Rabobank diende [eiser] alleen te waarschuwen voor afwijkingen van de renteswap van de onderliggende geldleningen indien Rabobank bewust wilde afwijken van hetgeen [eiser] van Rabobank mocht verwachten. Zoals hiervoor is geoordeeld, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat dit het geval is zodat in zoverre geen waarschuwingsplicht op Rabobank rustte.
4.23.
Wel diende Rabobank [eiser] bij het aangaan van de renteswap te waarschuwen dat er een aanzienlijke negatieve waarde van de renteswap zou kunnen ontstaan die veel hoger zou kunnen zijn dan de normale boeterente bij een lening met een vaste rente en dat een toenemende negatieve waarde van de renteswap kon betekenen dat het uitstaand treasury obligo het bedrag van de verstrekte zekerheden zou kunnen gaan overtreffen, hetgeen tot sancties van de bank zou kunnen leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] over deze gebreken van de renteswap evenwel te laat bij Rabobank geprotesteerd en heeft Rabobank zich er daarom terecht op beroepen dat [eiser] zijn recht op schadevergoeding heeft verloren.
4.24.
Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in een prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Deze bepaling strekt ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dat eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt. Voor de vraag of tijdig is geprotesteerd moet acht worden geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder het nadeel als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen de afwijking is geprotesteerd, en in elk geval ook op de waarneembaarheid van de afwijking, de deskundigheid van partijen, de onderlinge verhouding van partijen, de aanwezige juridische kennis en de behoefte aan voorafgaand deskundig advies (Hoge Raad 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9615). Hierbij is in belangrijke mate medebepalend in hoeverre de belangen van de schuldenaar al dan niet zijn geschaad. Als die belangen niet zijn geschaad, zal er niet spoedig voldoende reden zijn de schuldeiser een gebrek aan voortvarendheid te verwijten (Hoge Raad 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8991).
4.25.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, wist [eiser] uit de gesprekken met [X] en [Y] in verband met de voorgenomen verkoop van zijn bedrijf en in ieder geval uit de inhoud van de brief van 11 maart 2009 dat de renteswap een aanzienlijke negatieve waarde kan ontwikkelen die niet gelijk is aan de boete bij de aflossing van een rentevastlening en die hij bij tussentijdse beëindiging van de swap aan de bank diende te betalen. Daarnaast wist [eiser] dat de negatieve waarde van de renteswap een risico vormde voor de bank dat zou kunnen doorwerken in het ‘treasury obligo’ en zijn risicoprofiel bij de bank en dat de bank naar aanleiding daarvan aanvullende voorwaarden zou kunnen stellen.
4.26.
Rabobank heeft gesteld dat [eiser] pas bij brief van 10 november 2016 heeft geklaagd over de renteswap en dat zij als gevolg van de klachten van [eiser] nadeel heeft ondervonden. Zij stelt allereerst dat zij in haar bewijspositie is geschaad doordat niet alle documenten, e-mails, aantekeningen, gespreksverslagen en andere documenten meer beschikbaar zijn omdat deze slechts een beperkte periode worden bewaard. Zij stelt verder dat verschillende accountmanagers en treasury specialisten van destijds niet meer bij haar werkzaam zijn en voor zover zij dat wel zijn hun herinneringen door verloop van tijd (mogelijk) beperkt zijn. Indien [eiser] tijdig over (de totstandkoming van en de advisering over) de renteswap had geklaagd, had Rabobank (eerder) schadebeperkende maatregelen kunnen nemen, bijvoorbeeld door de renteswap aan te passen of te beëindigen en/of een ander renteproduct aan te bieden toen er nog sprake was van een positieve of lage(re) negatieve marktwaarde, zo stelt Rabobank.
4.27.
[eiser] heeft het door Rabobank gestelde nadeel niet weersproken. Hij heeft ook niet betwist dat hij niet eerder dat bij brief van 10 november 2016 over de werking van het treasury obligo en het effect daarvan heeft geklaagd. Hij stelt weliswaar dat hij begin 2015 over de grote negatieve waarde van de renteswap heeft geklaagd, nadat hij een deskundige had ingeschakeld, maar naar het oordeel van de rechtbank is dit te laat. Het had op de weg van [eiser] gelegen om binnen bekwame tijd na de ontvangst van de brief van 11 maart 2009, zo nodig na inschakeling van een deskundige, bij Rabobank te klagen over de renteswap. Dat is niet gebeurd. Gelet op het nadeel van Rabobank, kan hij daar nu geen beroep meer op doen. Het beroep van [eiser] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid omdat hij zich eerst door een deskundige diende te laten voorlichten faalt dus gelet op het voorgaande. In dit verband is evenmin voldoende dat het UHK verbiedt dat de bank een beroep doet op verjarings- en klachttermijnen omdat dit verbod slechts ziet op lopende termijnen.
4.28.
De vorderingen tot betaling van vergoeding van schade als gevolg van het aangaan van de renteswap en de gevorderde verklaring voor recht dienen te worden afgewezen.
groenkorting
4.29.
[eiser] stelt dat Rabobank tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen doordat zij, in strijd met de mededelingen van [X] dat de door hem te betalen rente per saldo 4,07% zou bedragen, tot 1 februari 2016 geen groenkorting heeft aangevraagd en verkregen voor zijn volledige leningen.
4.30.
Rabobank heeft allereerst bestreden dat zij zich op grond van de gesloten overeenkomsten heeft verbonden tot het geven van een groenkorting over de geldleningen en de kredieten en dat [X] de gestelde toezegging heeft gedaan. Op grond van de leningsovereenkomst diende alleen voor de geldleningen, na verkrijging van een groenverklaring, een groenlening te worden verstrekt, zo stelt Rabobank. Zij bestrijdt dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van die verbintenis.
4.31.
Indien [eiser] zich op het standpunt stelt dat [X] hem heeft meegedeeld dat hij ook over de afgesloten kredieten in rekening-courant een groenkorting kon krijgen, passeert de rechtbank die stelling. In de dagvaarding neemt [eiser] op dit punt verschillende stellingen in, terwijl hij bij conclusie van repliek niet anders stelt dan dat [X] hem in het vooruitzicht heeft gesteld dat hij een groenkorting zou ontvangen van 1,1% over zijn bedrijfsmatig geleende gelden. Dat [X] hem heeft toegezegd dat hij ook over de afgesloten kredieten een groenkorting zou ontvangen is daarmee onvoldoende onderbouwd.
4.32.
Niet weersproken is dat [eiser] bij Triodos Bank ook gebruik maakte van groenleningen, zodat hij geacht moet worden te hebben geweten dat de groenkorting niet eerder kon worden verleend dan nadat door de bank een groenverklaring was ontvangen, waartoe hij zogenaamde Skal-certificaten diende te verstrekken. [eiser] mocht dus redelijkerwijs niet van Rabobank verwachten dat zij de groenkorting eerder zou verstrekken dan nadat een groenverklaring was gegeven, ook niet indien, zoals [eiser] stelt, op 2 mei 2007 een mondelinge geldleningsovereenkomst is aangegaan. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan anders dient te worden geoordeeld. Dat een groenverklaring diende te worden aangevraagd is bovendien ook in de geldleningsovereenkomst van 12 juni 2007 vermeld.
4.33.
Rabobank heeft met vermelding van de data uiteengezet wanneer [eiser] de voornoemde Skal-certificaten aan haar heeft toegestuurd en wanneer zij vervolgens de groenverklaringen heeft gevraagd. Hiertegenover heeft [eiser] onvoldoende toegelicht waarom het onnodig lang heeft geduurd voordat Rabobank de verkregen groenverklaringen heeft aangevraagd, zodat de rechtbank aan die stelling voorbijgaat. Weliswaar legt [eiser] als productie 75 een aantal Skal-certificaten over en stelt hij dat Rabobank die onmiddellijk kon gebruiken, maar hij heeft niet concreet gesteld en aan de hand van die certificaten toegelicht wanneer Rabobank deze had moeten gebruiken en het is niet aan de rechtbank om dat zelf aan de hand van de Skal-certificaten te beoordelen. Rabobank is derhalve niet tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om de verkregen groenverklaringen tijdig aan te vragen.
4.34.
Het is voor de rechtbank op grond van de niet eenduidige stellingen van [eiser] onvoldoende duidelijk voor welke concrete leningen Rabobank volgens [eiser] een groenkorting had moeten aanvragen. Daarnaast is de rechtbank voorshands van oordeel dat de schade als gevolg van een eventuele tekortkoming van Rabobank in deze procedure kan worden begroot. Gelet op het een en ander zal de rechtbank, alvorens op dit punt verder te beslissen, [eiser] in de gelegenheid stellen om bij conclusie na tussenvonnis toe te lichten voor welke concrete leningen Rabobank volgens hem een groenkorting had moeten aanvragen en kunnen verkrijgen, op grond waarvan die verplichting bestond en welke schade hij als gevolg van een tekortkoming door Rabobank heeft geleden. Rabobank zal bij antwoordconclusie kunnen reageren.
negatieve rente
4.35.
[eiser] legt aan zijn vordering tot betaling van renteschade ten grondslag dat Rabobank op grond van de geldleningsovereenkomst (groenfinanciering) gehouden is om hem de negatieve rente (na aftrek van de rentekorting) te betalen. Hij stelt dat Rabobank heeft nagelaten en nalaat om dit tijdig, per maand of per kwartaal, te doen en dat zij hem als gevolg daarvan een rente van 8% dient te vergoeden, zoals volgens hem door Rabobank is erkend in productie 51 conclusie van antwoord, althans, subsidiair, een rente van 4,07%.
4.36.
Rabobank heeft niet weersproken dat zij gehouden is om de negatieve rente te betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat Rabobank de door [eiser] tot 1 januari 2019 geleden schade als gevolg daarvan na het uitbrengen van de dagvaarding heeft vergoed. Rabobank heeft met verwijzing naar overgelegde overzichten aangevoerd dat sinds januari 2019 de negatieve rente per maand wordt gecorrigeerd, zodat [eiser] geen schade lijdt.
4.37.
[eiser] heeft niet meer specifiek gereageerd op de stelling van Rabobank dat zij de negatieve rente sinds 1 januari 2019 corrigeert, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van die stelling. Dit betekent dat [eiser] geen schade lijdt, zodat hij geen belang (meer) heeft bij zijn vordering. De vordering dient daarom te worden afgewezen.
UHK
4.38.
[eiser] grondt zijn vordering op nakoming van een verbintenis die voortvloeit uit de kredietrelatie tussen hem en Rabobank. [eiser] stelt dat Rabobank op grond van het UHK verplicht is om de schade als gevolg van verschillende (toekomstige) mismatches te herstellen, waaronder een mismatch in looptijd van de renteswap en de onderliggende geldleningen (vijftien versus tien jaar) en een recent geconstateerde nieuwe mismatch als gevolg van het feit dat Rabobank een aan haar verpande vordering uit hoofde van een kapitaalverzekering zal aanwenden ter aflossing van de geldleningen. Hij stelt dat Rabobank bij haar aanbod in het kader van het UHK ten onrechte ‘stap 1’ heeft overgeslagen omdat de renteswap geen geschikt product voor hem was en dat het aanbod van Rabobank geen rekening houdt met de gestelde mismatches. Verder stelt hij dat onvoldoende duidelijk blijkt uit het aanbod dat onterechte renteopslagen met een bedrag van € 99.053,10 zijn gecompenseerd.
Aan zijn vordering tot betaling van € 105.654,27 legt hij ten grondslag dat Rabobank op grond van het UHK heeft berekend dat zij [eiser] dit bedrag dient te voldoen in verband met te hoge berekende rentes en renteopslagen. Hij verwijst naar de brief van 10 mei 2019 van Rabobank. Verder stelt hij dat hij op grond van het UHK recht heeft op vergoeding van wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 en dat hij op grond van artikel 4.3 UHK recht heeft op vergoeding van kosten van juridische hulp en bijstand.
4.39.
Rabobank stelt dat van mismatches geen sprake is, zodat zij niet gehouden is tot technisch herstel als bedoeld in par. 3.3. UHK. Met verwijzing naar par. 2.4.3. en 2.4.4. UHK voert zij aan dat een aanbod tot het doen van een coulancevergoeding niet meebrengt dat de bank erkent dat zij schadeplichtig is en dit aanbod niet kan dienen als grondslag voor een civiele vordering tot vergoeding van schade aangezien bij het bepalen van de coulancevergoeding onvoldoende rekening is gehouden met de feiten en omstandigheden van de onderhavige zaak. Zij stelt dat zij inmiddels de volledige coulancevergoeding heeft betaald en dat de coulancevergoeding in rechte niet afdwingbaar is.
4.40.
De rechtbank overweegt dat [eiser] uit de door Rabobank aan [eiser] gezonden brieven van 3 en 30 mei 2016 (producties 41 en 43) redelijkerwijs mocht opmaken dat Rabobank zou deelnemen aan het UHK en de voorschriften daarvan ook jegens hem zou uitvoeren. Dit brengt mee dat [eiser] nakoming van deze toezegging kan vorderen. Indien Rabobank anders betoogt, wordt dit betoog verworpen.
4.41.
Anders dan waarvan Rabobank kennelijk uitgaat, betreft de vordering tot betaling van het in de brief van 10 mei 2019 door Rabobank berekende bedrag, geen vordering tot schadevergoeding maar een vordering tot nakoming van de verbintenis van Rabobank tot compensatie op grond van het UHK. Nu evenwel het UHK bepaalt dat aan een aanbod van een coulancevergoeding geen rechten kunnen worden ontleend, kan [eiser] aan het aanbod van Rabobank geen recht op betaling van € 105.654,27 ontlenen.
4.42.
De rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht over de wijze waarop het aanbod van Rabobank op grond van het UHK tot stand is gekomen. Naar tijdens de comparitie is gebleken, heeft Rabobank dit aanbod nog niet aan [eiser] toegelicht terwijl het dossier van [eiser] ten tijde van de comparitie nog niet door een onafhankelijke derde was beoordeeld.
4.43.
De rechtbank zal Rabobank in de gelegenheid stellen om bij de hiervoor (onder r.o. 4.34) genoemde antwoordconclusie inzichtelijk te maken op welke wijze haar aanbod tot stand is gekomen. [eiser] zal daarop dan bij akte kunnen reageren.
4.44.
De conclusies na tussenvonnis en de akte dienen beperkt te zijn tot de onderwerpen die de rechtbank daarvoor heeft geduid.
4.45.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 26 augustus 2020 voor conclusie na tussenvonnis aan de zijde van [eiser];
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, mr. J. de Graaf en mr. E.A.M. Raaijmaakers-Rottier en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2020.