In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd op 4 mei 2019, nadat was geconstateerd dat voor zijn geparkeerde auto geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had zijn auto geparkeerd op een parkeerplaats in Breda, waar betaald parkeren verplicht was. Tijdens de zitting op 24 juni 2020 heeft de belanghebbende aangevoerd dat hij de aanmelding voor het betalen van de parkeerbelasting had gedaan via een parkeerapp, maar dat deze aanmelding mogelijk door een technische storing niet correct was doorgegeven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende de auto inderdaad had geparkeerd, maar dat hij niet correct was aangemeld voor het betalen van de parkeerbelasting. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, ondanks zijn verklaring over een mogelijke technische storing, zelf verantwoordelijk was voor het correct aan- en afmelden in de parkeerapp. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening Parkeerbelastingen Breda 2019. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige om zorg te dragen voor een correcte aanmelding bij het betalen van parkeerbelasting, ook in het geval van technische problemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de naheffingsaanslag te vernietigen, en de belanghebbende werd in het ongelijk gesteld.