ECLI:NL:RBZWB:2020:3085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5829
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na wijziging woonomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. De eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, nadat zijn ex-partner met hun kind de woning had verlaten. Baanbrekers heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie en niet had voldaan aan de inlichtingenplicht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 4 augustus 2014 een uitkering ontving, maar dat zijn recht op bijstand per 9 mei 2019 was ingetrokken. Eiser had op 14 juni 2019 een nieuwe aanvraag ingediend, maar Baanbrekers stelde dat er onvoldoende bewijs was van hoe eiser in zijn levensonderhoud had voorzien. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende objectief en verifieerbaar bewijs had geleverd om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers terecht de aanvraag om bijstand had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om inzicht te geven in zijn financiële situatie en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5829 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. A.C. van Langen
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 juli 2019 (primair besluit) heeft Baanbrekers eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het besluit van 15 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 juni 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens Baanbrekers mr. E. van Schijndel en
[aanwezige baanbrekers]. Als getuige is verschenen [naam getuige].

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontving sinds 4 augustus 2014 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor gehuwden.
Op 9 mei 2019 is de ex-partner van eiser met hun kind vertrokken uit de woning waar zij tot die datum samen woonden. Eiser heeft dit op 15 mei 2019 gemeld bij Baanbrekers. Naar aanleiding van deze melding heeft Baanbrekers een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van eisers uitkering. In het kader van dit onderzoek is eiser gevraagd om
informatie te verstrekken en heeft op 7 juni 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en een handhavingsmedewerker en inkomensconsulent van Baanbrekers.
Op 14 juni 2019 heeft eiser een aanvraag gedaan om bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
Bij besluit van 4 juli 2019 heeft Baanbrekers eisers recht op bijstand per 9 mei 2019 ingetrokken, omdat geen recht op een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden meer bestond vanwege het vertrek van eisers partner.
Bij brief van 8 juli 2019 heeft Baanbrekers eiser verzocht uiterlijk 19 juli 2019 de volgende gegevens te verstrekken:
  • Objectief en verifieerbaar bewijs van hoe eiser vanaf 1 maart 2019 in zijn levensonderhoud (o.a. levensmiddelen en persoonlijke verzorging) heeft voorzien. Eiser dient aannemelijk te maken wat de herkomst is van de middelen waarmee hij boodschappen heeft gedaan;
  • Objectief en verifieerbaar bewijs dat eiser in mei 2019 € 1.000,- cash heeft ontvangen van de heer [naam getuige];
  • De afschriften van eisers creditcard(s) over de periode 1 januari 2019 tot op heden. De door eiser ingeleverde overzichten van de creditcard waren niet voldoende duidelijk. Er ontbraken gegevens;
  • Objectief en verifieerbaar bewijs dat eiser op 17 april 2019 € 329,- heeft betaald met zijn creditcard voor de vliegtickets van zijn nicht.
  • Een kopie van de vliegtickets die betrekking hebben op de betaling van 17 april 2019 met eisers creditcard.
Bij het primaire besluit is eisers aanvraag om bijstand van 14 juni 2019 afgewezen. Baanbrekers stelt dat het recht op bijstand niet is vast te stellen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht door onvoldoende informatie te verstrekken over de vraag hoe hij vanaf maart 2019 heeft voorzien in zijn levensonderhoud. Verder heeft Baanbrekers meegedeeld dat het onverschuldigd aan eiser betaalde voorschot zal worden teruggevorderd in een apart besluit
.Bij het bestreden besluit heeft Baanbrekers, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften van 27 september 2019, het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Geschil
In geschil is de vraag of Baanbrekers terecht eisers aanvraag om bijstand heeft afgewezen.
3.
Beroepsgronden
Eiser betwist dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser stelt dat de te beoordelen periode dient te lopen van 9 mei 2019 (datum wijziging woonomstandigheden) tot en met
31 juli 2019 (datum primaire besluit). Eiser stelt verder dat enkel de (financiële) omstandigheden vanaf 9 mei 2019 van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand, omdat Baanbrekers eisers situatie vanaf die datum had moeten herzien zonder eiser te verplichten tot het doen van een nieuwe aanvraag om bijstand. Eiser stelt tevens dat zijn financiële situatie van 9 mei 2019 tot 31 juli 2019 voldoende duidelijk is. Van 9 mei 2019 tot 25 mei 2019 heeft eiser weinig geld opgenomen, omdat eiser, zoals eerder door hem is verklaard, met € 100,- een gehele maand in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. Hierbij is van belang dat eiser € 1.000,- had overgemaakt naar de heer [naam getuige] op 25 mei 2019 om via [naam getuige] contant geld te verkrijgen. Eiser stelt dat kan worden vastgesteld dat eiser vanaf 25 mei 2019 met dat contante geld in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Eiser stelt dat het bedrag van € 329,- dat hij van zijn nichtje, mevrouw [naam nichtje], heeft ontvangen een terugbetaling betrof van door eiser voorgeschoten vliegtickets.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet, heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt het college onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
5.
Beoordeling
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat de te beoordelen periode dient te lopen van 9 mei 2019 (datum wijziging woonomstandigheden) tot en met 31 juli 2019 (datum primaire besluit). In geval van een aanvraag om bijstand loopt de te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:273). In de bezwaarprocedure heeft Baanbrekers al te kennen gegeven dat als ingangsdatum 9 mei 2019 zou zijn gekozen indien eiser bijstand zou zijn toegekend, waardoor de te beoordelen periode loopt van 9 mei 2019 tot en met 31 juli 2019. De te beoordelen periode is dus niet in geschil.
5.2
Verder heeft eiser aangevoerd dat zijn (financiële) omstandigheden pas van belang zijn vanaf 9 mei 2019, omdat Baanbrekers eisers situatie vanaf die datum had moeten herzien naar een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, zonder eiser te verplichten tot het doen van een nieuwe aanvraag om bijstand.
5.2.1
In dit kader heeft Baanbrekers desgevraagd op de zitting aangegeven dat in het verleden in bijzondere gevallen wel is voorgekomen dat ambtshalve het recht op bijstand werd herzien bij een intrekking, maar dat dit juridisch niet correct was en daarom al langere tijd niet meer gebeurt.
De rechtbank stelt vast dat het geschil slechts ziet op de handhaving in het bestreden besluit van de afwijzing van eisers aanvraag om bijstand. Tegen het besluit van 4 juli 2019 waarin eisers bijstandsuitkering is ingetrokken per 9 mei 2019 zijn geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor dit besluit in rechte vaststaat.
Baanbrekers was, anders dan eiser meent, niet gehouden ambtshalve eisers recht op bijstand te herzien per 9 mei 2019. Het indienen van een nieuwe aanvraag was dus nodig.
5.2.2
Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de CRvB van 19 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3660) rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand, indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate de aanvrager recht op bijstand heeft.
5.2.3
De door Baanbrekers in de brief van 8 juli 2019 gevraagde gegevens zijn noodzakelijk om inzicht te krijgen in de financiële situatie van eiser. Nu langere tijd geen financiële gegevens van eiser bekend waren, heeft Baanbrekers terecht van eiser verlangd dat hij inzicht gaf in zijn financiële situatie in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand. De enkele verklaring van eiser dat hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien met de contante (terug)betaling van € 1.000,- van de heer [naam getuige] en de contante terugbetaling van € 329,- van zijn nichtje, mevrouw [naam nichtje], maakt dit niet anders (zie de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:720).
Bovendien ziet de contante (terug)betaling van € 1.000,- van de heer [naam getuige] niet op de periode vóór 9 mei 2019. De financiële situatie van eiser vóór die datum blijft hierdoor onduidelijk. Eisers grond dat de periode vóór 9 mei 2019 geen rol dient te spelen bij de beoordeling van zijn aanvraag om bijstand slaagt dus niet.
5.3
Verder heeft eiser aangevoerd dat zijn financiële situatie van 9 mei 2019 tot 31 juli 2019 voldoende duidelijk is.
5.3.1
Eiser heeft, anders dan hij heeft gesteld, onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop hij van 9 mei 2019 tot 31 juli 2019 (de te beoordelen periode) in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Uit de door eiser overgelegde afschriften van zijn bankrekening blijkt dat eiser van maart 2019 tot en met 13 juni 2019 geen kasopnames heeft gedaan en dat slechts één transactie heeft plaatsgevonden van € 48,41 bij een supermarkt. De stelling van eiser dat hij slechts € 100,- per maand aan levensonderhoud voor hemzelf heeft uitgegeven, wordt dus niet ondersteund door de door hem overgelegde afschriften. Verder stelt eiser in zijn levensonderhoud te hebben voorzien met de contante (terug)betaling van € 1.000,- van de heer [naam getuige] en de contante terugbetaling van € 329,- van zijn nichtje, mevrouw [naam nichtje]. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij met de schriftelijke verklaring van mevrouw [naam nichtje], dat zij hem contant heeft terugbetaald, en de verklaring ter zitting van de heer [naam getuige] voldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie.
De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet en overweegt daartoe het volgende.
5.3.2
De verklaring van mevrouw [naam nichtje] is achteraf opgesteld op 24 september 2019 en is niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken. Eiser heeft met deze verklaring dus geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie.
5.3.3
Ter zitting heeft de heer [naam getuige] – zakelijk weergegeven – als getuige omtrent het bedrag van € 1.000,- het volgende verklaard. De heer [naam getuige] en eiser zijn vrienden. Eiser ging vorig jaar een keer met de heer [naam getuige] mee naar Den Bosch. Eiser was zijn bankpas kwijtgeraakt, belde de bank om de bankpas te laten blokkeren, maar kon toen geen geld meer opnemen. Op eisers verzoek hebben de heer [naam getuige] en eiser toen het volgende mondeling afgesproken. De heer [naam getuige] zou € 1.000,- contant aan eiser geven, waarna eiser dit bedrag dezelfde dag of de dag daarna naar de heer [naam getuige] zou overmaken. De heer [naam getuige] had € 1.000,- contant bij zich en gaf dit bedrag direct en in één keer aan eiser. Eiser heeft toen dezelfde dag of de dag daarna via internetbankieren € 1.000,- naar de heer [naam getuige] overgemaakt. Er is geen rente gerekend. De heer [naam getuige] wist niet of eiser heeft verteld waarvoor hij het geld nodig had.
5.3.4
Eiser heeft eerder op 7 juni 2019 met betrekking tot de contante (terug)betaling van € 1.000,- van de heer [naam getuige] onder meer verklaard dat hij € 1.000,- naar de heer [naam getuige] heeft overgemaakt op 25 mei 2019 en dat hij dit bedrag vervolgens contant heeft ontvangen van de heer [naam getuige] bij het vrijdaggebed op 31 mei 2019. In beroep heeft eiser met betrekking tot de
€ 1.000,- aangevoerd dat door de overmaking van 25 mei 2019 met de daarbij behorende omschrijving ‘‘Ik heb mijn pas niet bij. Geeft mij contant geld aub’’ kan worden vastgesteld op welke wijze eiser vanaf 25 mei 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
5.3.6
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de heer [naam getuige] en eiser over het geldbedrag van € 1.000,- niet overeenkomen wat betreft de wijze van betaling en terugbetaling alsmede de data waarop deze hebben plaatsgevonden. Eiser heeft met zijn verklaring en de verklaring van de heer [naam getuige] dus geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie.
5.3.7
Eiser heeft hierdoor onvoldoende objectief en verifieerbaar bewijs geleverd om zijn recht op bijstand in de te beoordelen periode te kunnen vaststellen. Baanbrekers heeft zich hierom terecht op het standpunt gesteld dat de financiële situatie van eiser van 9 mei 2019 tot 31 juli 2019 onduidelijk is gebleven.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat de financiële situatie van eiser voorafgaand aan de aanvraag en in de te beoordelen periode niet inzichtelijk is gemaakt, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Baanbrekers heeft terecht geweigerd eiser een bijstandsuitkering toe te kennen per 9 mei 2019.
6.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 15 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.