ECLI:NL:RBZWB:2020:3011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6585
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor rechtsbijstandskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van een gemeente in Nederland, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor rechtsbijstandskosten, welke aanvraag door het college was afgewezen. Het primaire besluit van 30 juli 2019 wees de aanvraag af omdat de gemaakte kosten volgens het college niet noodzakelijk waren. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 19 november 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat het college op grond van artikel 7:11 van de Awb verplicht is om het primaire besluit volledig te heroverwegen in bezwaar, maar dat het college niet gebonden is aan de gronden van bezwaar. De rechtbank concludeerde dat eiseres door het indienen van bezwaar niet in een ongunstigere positie is beland dan zonder bezwaar, omdat de afwijzing van de aanvraag in beide besluiten gelijk bleef.

De rechtbank oordeelde verder dat de aanvraag voor bijzondere bijstand te laat was ingediend, aangezien de aanvraag pas op 17 juli 2019 was gedaan, terwijl de toevoeging door de Raad voor de Rechtsbijstand op 5 juli 2019 was verleend. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht van de bijstand rechtvaardigden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6585 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 juli 2019 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor rechtsbijstandskosten afgewezen.
In het besluit van 19 november 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten
Op 2 juli 2019 heeft eiseres de Raad voor Rechtsbijstand om een toevoeging verzocht in de proceskosten die gemaakt worden vanwege de beroepszaak betreffende het besluit van het college van 25 juni 2019 om het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren (BRE 19/4003 PW).
Op 5 juli 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging verleend. Daarbij is de eigen bijdrage van eiseres op € 199,- gesteld.
Op 17 juli 2019 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor deze rechtsbijstandskosten.
In het primaire besluit van 30 juli 2019 heeft het college de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de gemaakte rechtsbijstandskosten volgens het college niet noodzakelijk zijn.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 24 oktober 2019 is het bezwaar van eiseres besproken in de vergadering van de commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie). Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van het recht te worden gehoord.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres – in navolging van het advies van de commissie – ongegrond verklaard. Het primaire besluit blijft in stand, met dien verstande dat de motivering wordt aangepast. De aanvraag om bijzondere bijstand voor de rechtsbijstandskosten wordt afgewezen omdat de aanvraag te laat is ingediend en bijzondere bijstand niet met terugwerkende kracht kan worden verstrekt.
2.
Beroepsgronden
2.1
Eiseres beroept zich primair op het verbod van reformatio in peius. Zij voert aan dat het college niet is ingegaan op de gronden van bezwaar en in plaats daarvan de grondslag van het besluit heeft gewijzigd. Indien het college van mening is dat de aanvraag te laat was, had het college dat volgens eiseres direct moeten aangeven.
2.2
Subsidiair betwist eiseres dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de rechtsbijstandskosten te laat is ingediend.
3.
Verbod van reformatio in peius
3.1
Het verbod van reformatio in peius houdt in dat degene die een rechtsmiddel heeft ingesteld, door de beslissing op het bezwaar of het beroep in beginsel niet in een ongunstiger positie belandt dan waarin hij zou hebben verkeerd indien hij geen rechtsmiddel zou hebben aangewend.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat het college op grond van artikel 7:11 van de Awb verplicht is om het primaire besluit volledig te heroverwegen in bezwaar. Daarbij is het college niet gebonden aan de gronden van bezwaar. Het college moet bij het nemen van de beslissing op bezwaar rekening houden met alle bekende relevante feiten en omstandigheden van dat moment. Voormeld artikel staat niet in de weg aan de handhaving in bezwaar van een primair besluit op een andere grond dan die waarop het primaire besluit steunt. De bezwaarprocedure is immers bedoeld voor een volledige heroverweging (CRvB 6 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3579).
3.3
De rechtbank overweegt dat eiseres in dit geval door het indienen van bezwaar niet in een ongunstigere positie is beland dan waarin zij zou hebben verkeerd indien zij geen bezwaar zou hebben gemaakt. In het besluit op bezwaar is een andere afwijzingsgrond gehanteerd dan in het primaire besluit, maar de conclusie blijft gelijk, namelijk: de aanvraag wordt afgewezen. Van strijd met het verbod van reformatio in peius is dus geen sprake. Aangezien de aanvraag wordt afgewezen omdat deze te laat zou zijn ingediend, hoefde het college niet meer in te gaan op de vraag of de gemaakte kosten noodzakelijk zijn en hetgeen in dit kader in het bezwaarschrift naar voren is gebracht. De beroepsgrond faalt.
4.
Tijdigheid aanvraag bijzondere bijstand
4.1
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ontstaan de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand op de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen. De aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage moet daarom uiterlijk worden ingediend op deze dag. Op deze dag wordt de rechtzoekende geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door de rechtsbijstandsverlener is aangevraagd. De CRvB wijst er in dit verband nog op dat, nu het moment van ontvangst van de toevoeging door de advocaat de uiterste datum markeert waarop nog bijzondere bijstand voor de verschuldigde eigen bijdrage kan worden aangevraagd, het in de rede ligt om de aanvraag om bijzondere bijstand op een eerder moment in te dienen, bijvoorbeeld tegelijkertijd met de aanvraag om een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand. De omstandigheid dat vooraf niet bekend is hoe hoog de eigen bijdrage zal zijn, vormt daarvoor geen beletsel (zie CRvB 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2714).
4.3
De rechtbank stelt vast dat de Raad voor de Rechtsbijstand de toevoeging op
5 juli 2019 aan eiseres heeft verleend en dat de aanvraag voor bijzondere bijstand pas op
17 juli 2019 is gedaan. Gelet op voormelde rechtspraak heeft het college zich dus op juiste gronden op het standpunt gesteld dat de aanvraag te laat is ingediend. Anders dan eiseres kennelijk meent, hoeft de factuur van de advocaat niet te worden afgewacht.
Bijzondere bijstand kan alleen met terugwerkende kracht worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen. Dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden is door eiseres niet gesteld en ook niet gebleken. De beroepsgrond faalt.
5.
Conclusie
5.1
Het beroep is ongegrond.
5.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 6 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.