6.3Op 29 december 2015 heeft een verrassingsuitje plaatsgevonden voor de leden van de commissie De Hark Voorbij en hun partners. Het uitje bestond uit een rondvaart, diner, feestje, overnachting met ontbijt in het Amstel Hotel, een bezoek aan kerstcircus Carré en een afsluitende lunch in het Amstel Hotel. Een offerte van € 9.794,95 is door eiser aan de afdeling Financiën doorgestuurd met het verzoek die te betalen. Er zijn twee facturen ingediend met betrekking tot dit uitje, van € 11.856,79 en van € 18.150,-. Eerstgenoemde factuur is door eiser, die niet bij het uitje aanwezig was, geaccordeerd zonder te weten waar die betrekking op had. Eiser heeft geen moeite gedaan hierover duidelijkheid te krijgen, zodat ook hier de vraag of de prestatieverklaarder een doelmatigheidscontrole moet uitvoeren geen rol speelt.
Kwalificering van de gedragingen
7. Reeds met het oog op de in de overwegingen 6.1 tot en met 6.3 beschreven gedragingen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat eiser plichtsverzuim heeft gepleegd. Hij heeft de prestatie verklaard van facturen waarvan hij wist dat de in rekening gebrachte bedragen hoger waren dan de offertes, hij heeft facturen geaccordeerd terwijl hij volgens zijn verklaring niet wist waarop die betrekking hadden en hij heeft er aan meegewerkt dat in december 2015 in korte tijd excessieve uitgaven zijn gedaan voor niet-zakelijke doeleinden. Hij heeft, als hij navraag deed bij de voorzitter van de COR, diens opdracht om de prestatie te verklaren geaccepteerd zonder door te vragen en nadere opheldering te verlangen. Eiser heeft hierin geen enkele reflectie getoond op houding en gedrag. Deze gedragingen passen niet bij een politiefunctionaris die lid is van het dagelijks bestuur van de COR van de nationale politie en daarin de rollen van secretaris en prestatieverklaarder vervult. Tegenover de VIK-onderzoekers en op de zitting van de rechtbank heeft eiser ook erkend dat hij kritischer had moeten zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen, derhalve van plichtsverzuim.
8. Over de vraag of het plichtsverzuim als zeer ernstig is aan te merken overweegt de rechtbank allereerst dat sprake is van voortgaand gedrag. In ieder geval door de in overweging 6.1 beschreven kwestie van het Benefietgala wist eiser dat de voorzitter zijn medewerking vroeg aan het accorderen van facturen die niet een getrouwe weergave bevatten van de aard van de gefactureerde kosten. Van eiser mocht sindsdien nog meer alertheid worden verwacht. Desondanks bleef hij de prestatie verklaren van facturen waarvan hij, ook zonder diepgaand eigen onderzoek, had kunnen weten, of ten minste had behoren te vermoeden dat ze discutabel waren.
Eiser moet ook bekend worden verondersteld met de inhoud van de kwartaalgesprekken met de Directeur Korpsstaf. In die gesprekken is bij herhaling aangedrongen op bescheidenheid bij het doen van uitgaven en het beheersbaar maken van de vergaderkosten. De ter zitting afgelegde verklaring dat het streven naar financiële bescheidenheid slechts betrekking had op miljoenenprojecten en niet op de COR vindt geen steun in de stukken.
Eisers verklaring dat hij de verslagen van die gesprekken niet kende, omdat hij er niet altijd bij aanwezig was en/of omdat hij de verslagen niet ontving, acht de rechtbank niet aannemelijk. Als secretaris van de COR en lid van het dagelijks bestuur moet eiser op de hoogte zijn geweest van alles wat in de COR omgaat, intern en extern. Hij heeft tegenover de VIK-onderzoekers ook verklaard dat hij de voordeur van de COR was en de zaken toe aan de output regelde.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de korpschef eisers gedragingen terecht heeft aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim.
9. De korpschef was dan ook bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
10. Over de vraag of het plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend heeft eiser er op gewezen dat het plichtsverzuim plaats vond plaats in een zeer drukke periode met grote werkdruk. Gelet op de vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de CRvB van 21 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1657), overweegt de rechtbank dat de gestelde werkdruk niet maakt dat de gedragingen eiser niet zijn toe te rekenen. Van het ontbreken van toerekenbaarheid zou sprake zijn geweest als eiser ten tijde van zijn gedragingen niet in staat was de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien, dan wel niet in staat zou zijn geweest overeenkomstig dit inzicht te handelen en derhalve de gedraging achterwege te laten. Eiser heeft zich niet op zulke omstandigheden beroepen. 11. Over de vraag of voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser heeft, verwijzend naar een verklaring van het Hoofd van de afdeling Bestuursondersteuning, aangevoerd dat het beleid was van de korpschef om bijeenkomsten op externe locaties te organiseren, waarbij geld geen rol speelde. Het kan niet zo zijn dat de korpschef zijn ambtenaren gedrag verwijt dat bij zijn eigen cultuur hoort.
De rechtbank kan, wat er ook zij van de geschetste beleid, daaraan niet de betekenis toekennen dat het eiser vrij stond mee te werken aan een geld-speelt-geen-rol-beleid in de COR. Zoals in onderdeel 8 van deze uitspraak is overwogen staat immers vast dat de Directeur Korpschef in de kwartaalgesprekken bij herhaling heeft aangedrongen op een streven naar bescheidenheid bij het doen van uitgaven.
Eisers beroep op het ontbreken van duidelijkheid over de rol van de prestatieverklaarders en het ontbreken van opleidingen kan niet slagen. In het licht van de overwegingen 7 en 8 mocht van eiser worden verlangd dat hij ook zonder die duidelijkheid en die opleidingen de daar beschreven gedragingen achterwege liet.
Ook in het kader van de beoordeling van de evenredigheid kan eisers beroep op grote werkdruk niet slagen. Als al van een zo grote werkdruk sprake was, dan is niet aannemelijk dat zich in de periode van ruim een jaar waarin de gedragingen plaats vonden nimmer gelegenheid is geweest voor een moment van bezinning en reflectie.
Met betrekking tot het beroep dat eiser doet op het gebrek aan organisatie en toezicht overweegt de rechtbank, met verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 29 augustus 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1633), dat een gebrek aan adequate controle voor medewerkers geen vrijbrief is om de zwakke plekken van een systeem te misbruiken. Medewerkers hebben hun eigen verantwoordelijkheid jegens hun werkgever en een gebrek aan controle doet op zichzelf niet af aan de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim. In deze door eiser aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding de opgelegde straf onevenredig te achten.
12. Eiser heeft voorts verwezen naar het advies van de BAC. Volgens de BAC geeft de complex gebleken verhouding tussen eiser en de voorzitter van de COR aanleiding de proeftijd te verkorten van drie jaar na één jaar. De korpschef heeft dat advies niet gevolgd. Aan de voorzitter is de zwaarst mogelijke straf, onvoorwaardelijk strafontslag, opgelegd, en het verschil met de aan eiser opgelegde straf is de dunst mogelijke scheidslijn tussen beide straffen. Dat doet volgens de korpschef recht aan het verschil tussen de beide betrokkenen.
De rechtbank deelt niet het oordeel van de korpschef dat door het verbinden van de maximale proeftijd aan eisers voorwaardelijk ontslag recht wordt gedaan aan het verschil tussen eiser en de voorzitter. Door het verlenen van voorwaardelijk strafontslag is reeds recht gedaan aan de ernst van eisers plichtsverzuim.
Onmiskenbaar is de voorzitter de initiator geweest van activiteiten waaraan eiser, naar zijn zeggen uit collegialiteit jegens de voorzitter, de medewerking heeft verleend die hem nu als plichtsverzuim wordt aangerekend. Niet is gebleken dat eiser zich te koste van de politie heeft verrijkt, of dat hij op eigen voordeel uit was. Daarom doet de dunst mogelijke scheidslijn geen recht aan het verschil in positie tussen eiser en de voorzitter van de COR.
De rechtbank zal, zoals de BAC geadviseerd heeft, de proeftijd verkorten van drie jaar tot één jaar.
13. Met het oog op de in overweging 12 bereikte conclusie is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij de proeftijd van drie jaar is gehandhaafd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit ten aanzien van de proeftijd te herroepen en de duur van de proeftijd van het voorwaardelijk strafontslag te bepalen op één jaar.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de korpsbeheerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt de korpsbeheerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De korpsbeheerder wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).