In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 6 juni 2019, waarin het UWV weigerde terug te komen op een eerdere beslissing van 3 augustus 2012, waarbij eiser geschikt werd verklaard voor zijn eigen werk na een periode van ziekte. Eiser, die als commercieel medewerker binnendienst werkte, had zich in 2010 ziek gemeld na een val van een ladder en was in 2012 hersteld verklaard. In 2015 verzocht hij het UWV om herziening van de beslissing, maar dit verzoek werd afgewezen. Eiser meldde zich in 2018 opnieuw ziek en het UWV weigerde opnieuw om terug te komen op de eerdere beslissing, wat leidde tot het beroep.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, inclusief de medische rapportages die door eiser waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe medische feiten waren die een herziening van de eerdere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de juridische toets in deze procedure gelijk was aan die in de eerdere herzieningsprocedure en dat het UWV zich zorgvuldig had voorbereid en gemotiveerd had gehandeld.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de door eiser ingebrachte informatie geen nieuw licht wierp op de situatie zoals die in 2012 was. De rechtbank concludeerde dat het UWV in zijn besluit van 3 augustus 2012 de belastbaarheid van eiser op de datum in geding niet verkeerd had ingeschat. De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus op 22 juni 2020.