ECLI:NL:CRVB:2018:3495
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herhaalde aanvraag voor ziekengeld en de afwijzing door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem per 6 augustus 2012 geen recht meer op ziekengeld toekende. Appellant, die eerder ziek was gemeld na een val van een ladder, had in maart 2015 verzocht om terug te komen van het eerdere besluit, omdat hij meende dat er nieuwe medische feiten waren die zijn hersteldverklaring in twijfel trokken. Het Uwv weigerde dit verzoek, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander besluit rechtvaardigden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de voor de besluitvorming benodigde gegevens uiterlijk in de bezwaarfase overlegd moeten worden. De door appellant in hoger beroep overgelegde stukken kunnen daarom niet in de beoordeling worden betrokken. De Raad bevestigt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, met H. Achtot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2018.