ECLI:NL:RBZWB:2020:2618

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7977
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake teruggaaf dividendbelasting door liquidatie van verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep ingesteld door een Luxemburgse SICAV, die als verzoeker om teruggaaf van dividendbelasting optrad. De SICAV, een paraplufonds met twee subfondsen, had verzoeken ingediend voor teruggaaf van dividendbelasting die was ingehouden op dividenden van Nederlandse vennootschappen. De inspecteur van de Belastingdienst had deze verzoeken afgewezen, en na bezwaar was dit ongegrond verklaard. De SICAV en de subfondsen waren echter vóór de afwijzing van het verzoek ontbonden en geliquideerd, wat leidde tot de vraag of het beroep nog ontvankelijk was. De rechtbank oordeelde dat de SICAV ten tijde van het indienen van het beroepschrift niet meer bestond, waardoor het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheid om bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aan te wenden niet overdraagbaar is, tenzij er sprake is van rechtsopvolging onder algemene titel. Aangezien de reorganisatie niet als een juridische fusie kon worden aangemerkt, was de opvolgende entiteit, SICAV2, niet bevoegd om het beroep voort te zetten. De rechtbank concludeerde dat het beroep, zelfs als het geacht zou worden te zijn ingediend door SICAV2, niet-ontvankelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/7977
uitspraak van 18 juni 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], voorheen gevestigd te [plaats] (Luxemburg), hierna: [belanghebbende] ,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Namens [belanghebbende] zijn voor het (langlopende) boekjaar 2007/2008 twee verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend tot bedragen van respectievelijk € 10.597 en € 7.541.
1.2.
De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen.
1.3.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier een griffierecht geheven van € 331.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Bij brieven van 22 november 2016 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van de op 1 augustus 2016 aan hem voorgelegde prejudiciële vragen in zaken van een andere belanghebbende.
1.7.
Op 5 november 2018 en 8 januari 2019 hebben regiezittingen plaatsgevonden waarbij naast de inspecteur onder anderen mr. A.C. Breuer, als advocaat verbonden aan Loyens & Loeff te Amsterdam, zich stellend als de gemachtigde van [belanghebbende] (hierna: de gemachtigde) aanwezig was. De regiezittingen zagen op onder meer de onderhavige zaak. Afschriften van de processen-verbaal van de regiezittingen zijn bij brieven van 7 december 2018 en 30 januari 2019 gezonden aan de inspecteur en de gemachtigde.
1.8.
Bij brief van 9 april 2019 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de behandeling van de onderhavige zaak niet langer wordt aangehouden.
1.9.
Bij brief van26 januari 2016 is het beroep nader gemotiveerd. De inspecteur heeft daarop gereageerd en nader het primaire standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat [belanghebbende] in 2009 is geliquideerd. De gemachtigde en de inspecteur hebben daarna opnieuw op elkaars nadere standpunten gereageerd.
1.10.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
1.11.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift op 28 februari 2020 aan de inspecteur en de gemachtigde is verzonden.
1.12.
Omdat zij van mening was dat het onderzoek onvolledig is geweest heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:68 van de Awb, het onderzoek heropend en de gemachtigde om nadere informatie verzocht. De inspecteur heeft op de ingezonden informatie gereageerd. De inspecteur heeft daarbij aangegeven dat hij geen behoefte heeft aan een nadere zitting. De reactie van de inspecteur is doorgezonden naar de gemachtigde met het verzoek om aan te geven of zij opnieuw wenst te worden gehoord.
1.13.
Nu de inspecteur noch de gemachtigde heeft aangegeven nader ter zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
[belanghebbende] is op 16 januari 2007 opgericht door [A SA] (hierna: [A SA] ) en [A] . [A SA] is oprichter en bestuurder van meer beleggingsmaatschappijen die behoren tot de [A-groep] . [belanghebbende] heeft de rechtsvorm van een Aktiengesellschaft (société anonyme) en als zodanig rechtspersoonlijkheid. Zij is vergelijkbaar met een Nederlandse naamloze vennootschap. De afkorting SICAV in haar naam betekent dat zij een beleggingsmaatschappij is met een variabel aandelenkapitaal.
2.2.
[belanghebbende] is een zogenoemd paraplufonds met twee afzonderlijke beleggingsfondsen, te weten [beleggingsfonds 1] (hierna: [fonds 1] ) en [beleggingsfonds 2] (hierna: [fonds 2] ). Toevoegingen aan de namen van de subfondsen die verband houden met het beheer daarvan en latere naamswijzigingen worden hier buiten beschouwing gelaten. Het bestuur over [belanghebbende] en de subfondsen wordt uitgeoefend door [A SA] . In de Franstalige teksten van de stukken van het geding worden subfondsen ook aangeduid als ‘compartiments’.
2.3.
[fonds 1] en [fonds 2] worden afzonderlijk beheerd en geadministreerd. Deelnemers in [belanghebbende] kunnen kiezen voor deelname in [fonds 1] of in [fonds 2] waarna, voor de gewenste deelname, aandelen door [belanghebbende] worden uitgegeven met de toevoegingen die duiden op deelname in [fonds 1] of in [fonds 2] . Aldus ontstaan soortaandelen die recht geven op het binnen [belanghebbende] afgescheiden vermogen van [fonds 1] en [fonds 2] . Binnen de subfondsen [fonds 1] en [fonds 2] kunnen verschillende aandelenklassen bestaan, en kunnen afzonderlijke aandeelhoudersvergaderingen worden gehouden en beslissingen worden genomen die betrekking hebben op het desbetreffende afgescheiden vermogen. Indien een belegger zijn deelname wenst te beëindigen worden die aandelen tegen – kort gezegd – uitkering van de waarde daarvan weer door [belanghebbende] ingenomen. De aandelen zijn niet op een beurs verhandelbaar. [fonds 1] en [fonds 2] hebben geen rechtspersoonlijkheid.
2.4.
Tot de afzonderlijk geadministreerde beleggingsportefeuilles van [fonds 1] en [fonds 2] behoren aandelen in Nederlandse vennootschappen. Op die aandelen zijn dividenden uitgekeerd onder inhouding van Nederlandse dividendbelasting. Bij afzonderlijke brieven van 16 december 2008 heeft [A SA] namens [fonds 1] en [fonds 2] verzoeken ingediend tot teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting van respectievelijk € 10.597 en € 7.541. De inspecteur heeft de verzoeken aangemerkt als één verzoek dat is ingediend namens [belanghebbende] als rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam. De inspecteur heeft bij brief van 22 oktober 2014 het verzoek afgewezen. Dat slechts [belanghebbende] het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting kon indienen staat tussen partijen niet ter discussie.
2.5.
De inspecteur heeft het namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard bij uitspraak van 2 november 2015. Hiertegen is bij brief van 14 december 2015 bij de rechtbank in beroep gekomen.
2.6.
De Luxemburgse ‘Commission de Surveillance du Secteur Financier’ (hierna: CSSF) die vergelijkbaar is met de Nederlandse AFM, heeft op 3 oktober 2008 verklaard geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen “fusion des compartiments [ [fonds 1] ] et [ [fonds 2] ] avec le compartiment [A Fund] – [B Fund] de la sicav [A Fund] ” (zowel de maatschappij als haar subfonds hierna: [A Fund] ).
2.7.
Op 14 november 2008 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van [belanghebbende] plaatsgevonden. Het verslag daarvan is gepubliceerd in de Luxemburgse staatskrant van 13 december 2008. Uit het verslag blijkt dat de vergadering van aandeelhouders van [belanghebbende] op voorstel van het bestuur, wegens de krimpende volumes van de subfondsen [fonds 1] en [fonds 2] waardoor geen efficiënt vermogensbeheer meer mogelijk is, besluit tot “Verschmelzung des Teilfonds [ [fonds 1] ] sowie des Teilfonds [ [fonds 2] ] der Gesellschaft (die “untergehenden Teilfonds”) mit dem Teilfonds [B Fund] der [A Fund] SICAV (der “aufnehmende Fonds”).” Aandeelhouders die hiermee niet akkoord gaan, kunnen hun aandelen tegen uitkering van de waarde tot 17 december 2008 teruggeven. De overige aandelen worden kosteloos omgeruild tegen aandelen [A Fund] . Voorts besluit de algemene vergadering van aandeelhouders [belanghebbende] dat “die Gesellschaft (…) nicht mehr bestandsfähig ist und, dass die Gesellschaft nach der Verschmelzung aufgelöst wird.”, alsmede dat de aandelen die in het bezit zijn van [A SA] “nicht verschmolzen werden, damit diese die Gesellschaft verwaltungstechnisch auflösen kann.”
2.8.
[A SA] heeft, als liquidateur van [belanghebbende] , een slotverklaring opgemaakt op 10 augustus 2009. In een buitengewone vergadering van aandeelhouders van [belanghebbende] , op 10 augustus 2009 gehouden voor notaris [notaris] , is de liquidateur decharge verleend en is het besluit genomen de liquidatie te sluiten. Daarmee heeft [belanghebbende] opgehouden te bestaan. Het verslag van de vergadering waaruit blijkt dat de liquidatie is gesloten en de maatschappij is opgeheven, is gepubliceerd op 17 augustus 2009.

3.Geschil

3.1.
In de eerste plaats in geschil of het beroep ontvankelijk is. De gemachtigde heeft zich nader op het standpunt gesteld dat het recht op teruggaaf van dividendbelasting de subfondsen [fonds 1] en [fonds 2] toekomt, dat die fondsen zijn gefuseerd met [A Fund] en dat het recht op teruggaaf – door de fusie – onder algemene titel is overgegaan op [A Fund] . Daarmee zijn ook de rechten om bezwaar en beroep in te stellen overgegaan op [A Fund] . Het beroepschrift is weliswaar ingediend namens [belanghebbende] maar zij, de gemachtigde, stelt dat het beroep geacht moet worden te zijn ingesteld, althans voortgezet, door [A Fund] en dat zij nadien door [A Fund] is gemachtigd het beroep voort te zetten. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat van een overgang van rechten en plichten onder algemene titel geen sprake is geweest. Nu [belanghebbende] niet meer bestaat en, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de inspecteur, [A Fund] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, is het beroep niet-ontvankelijk.
3.2.
In geschil is voorts of en zo ja in hoeverre recht op teruggaaf bestaat van de Nederlandse dividendbelasting. De gemachtigde beantwoordt die vraag namens [A Fund] bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3.3.
Namens [A Fund] concludeert de gemachtigde tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van dividendbelasting tot de in 1.1 genoemde bedragen. De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het beroepschrift is ingediend en gemotiveerd door Breuer, als de gemachtigde van [belanghebbende] . Het staat echter vast dat [belanghebbende] met haar liquidatie op 10 augustus 2009 is opgehouden te bestaan en derhalve op het moment van indienen van het beroepschrift op 15 december 2015 niet meer bestond. Partijen gaan ervan uit dat heropenen van een liquidatie van een lichaam volgens Luxemburgs recht niet mogelijk is. Nu de onjuistheid van dat standpunt de rechtbank niet is gebleken zal zij partijen daarin volgen.
4.2.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat, voor het geval ervan moet worden uitgegaan dat het beroepschrift slechts namens [belanghebbende] is ingediend, het niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De gemachtigde heeft dat als zodanig ook niet bestreden.
4.3.
De gemachtigde heeft het standpunt ingenomen dat het beroepschrift aldus moet worden verstaan dat het is ingediend namens [A Fund] . Zij verdedigt dat, hoewel in 2008 positieve wetgeving ontbrak omtrent een juridische fusie tussen subfondsen, in dit geval wèl van een dergelijke fusie moet worden uitgegaan. Zij wijst op het hanteren in de stukken van de begrippen ‘merger’, ‘fusion’ en ‘verschmelzung’ hetgeen in het Franstalige en het Duitstalige gebied duidt op een fusie met overgang onder algemene titel, ook volgens de Luxemburgse ‘Loi du 10 août 1915 concernant les sociétés commerciales’ (hierna: de Wet 1915) en het daarin opgenomen hoofdstuk omtrent herstructureringen van lichamen. Zij voert verder aan dat in de wettelijke omissie is voorzien door een notitie van de CSSF uit 1993 waarin de fusie tussen subfondsen van verschillende beleggingsmaatschappijen is beschreven. Tot slot merkt zij op dat in december 2010 een Luxemburgse wet is aangenomen op grond waarvan een juridische fusie tussen subfondsen mogelijk is. Ook in dit geval zijn alle vermogensbestanddelen van de subfondsen overgegaan op het subfonds van [A Fund] . Gelet op dit een en ander moet worden aangenomen dat ter zake van de hier in het geding zijnde vordering op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting sprake is van rechtsopvolging door [A Fund] , zodat [A Fund] het recht toekomt een bezwaarschrift en een beroepschrift in te dienen.
4.4.
De inspecteur wijst erop dat wetgeving omtrent fusies tussen subfondsen in 2008 ontbrak, dat de notitie van de CSSF niet als wetgeving kan worden aangemerkt, dat de Wet 1915 in 2010 niet met terugwerkende kracht is gewijzigd en dat aan het taalgebruik in commerciële stukken dat vaak wordt gehanteerd om de begrijpelijkheid te bevorderen, geen juridische consequenties kunnen worden verbonden.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat indien een rechtssubject recht zou hebben op teruggaaf van dividendbelasting, alleen dat rechtssubject de bevoegdheid heeft om de (fiscaal-)bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aan te wenden om die teruggaaf te verkrijgen, [1] en dat die bevoegdheid niet bij bijzondere titel overdraagbaar is aan een ander. Dat laatste is niet anders indien de vermogensbestanddelen waaruit het dividend is uitgekeerd waarover dividendbelasting is geheven, worden overgedragen bij bijzondere titel. Wel kan de voormelde bevoegdheid overgaan bij een rechtsopvolging onder algemene titel. [2] Niet (langer) in geschil is dat de reorganisatie in 2008 waarbij [belanghebbende] althans haar subfondsen betrokken waren, niet kan worden aangemerkt als een juridische fusie naar Luxemburgs recht gelet op de destijds geldende wetgeving. Aangezien ook anderszins niet is gesteld dat naar Luxemburgs recht [A Fund] rechtsopvolger onder algemene titel van (subfondsen van) [belanghebbende] is, is [A Fund] niet bevoegd de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aan te wenden in de plaats van [belanghebbende] . Daaraan kan niet afdoen de door de gemachtigde aangevoerde – in 4.3 vermelde – omstandigheden, waaruit volgens de gemachtigde volgt dat de reorganisatie tot rechtsopvolging door het overnemende fonds heeft geleid ter zake van alle vermogensbestanddelen, waaronder de vordering op teruggaaf van de dividendbelasting. Het gaat immers niet om een rechtsopvolging onder algemene titel. Opmerking verdient daarbij nog het volgende. In het algemene bestuursrecht is aanvaard dat onder bijzondere omstandigheden de bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat voor een rechtsopvolger onder bijzondere titel. [3] Nog daargelaten of die mogelijkheid ook bestaat in het fiscale bestuursrecht gelet op het afwijkende belanghebbende-begrip in artikel 26a van de AWR, zijn dergelijke feiten en omstandigheden gesteld noch gebleken. Tot slot, ook als het zo zou zijn dat de reorganisatie meebrengt dat een teruggaaf van ten laste van [belanghebbende] ingehouden dividendbelasting ten goede zou komen van (subfondsen van) [A Fund] , brengt dat nog niet mee dat [A Fund] de bevoegdheid heeft om de fiscaal-bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aan te wenden.
Het voorgaande betekent dat ook als het beroepschrift geacht moet worden te zijn ingediend door [A Fund] , het beroep tegen de ten aanzien van [belanghebbende] gedane uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk is.
4.6.
Gelet op het vorenstaande kunnen de overige naar voren gebrachte beroepsgronden buiten behandeling worden gelaten.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2020 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. HR 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4894, rov. 5.1, eerste alinea.
2.Vgl. HR 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4894, rov. 5.1, tweede alinea.
3.Vgl. CRvB 5 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS3450.