In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T. van Nimwegen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 6 april 2020, waarin hem werd opgelegd een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid te ondergaan en zijn rijbewijs werd geschorst. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden rondom het verzoek beoordeeld, waarbij onder andere werd gekeken naar de geestelijke en lichamelijke geschiktheid van verzoeker om te rijden. Tijdens de zitting op 3 juni 2020 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het CBR werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er twijfels bestonden over de geestelijke rijgeschiktheid van verzoeker, vooral naar aanleiding van een melding van de politie dat verzoeker in verwarde toestand had gereden. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende duidelijke aanwijzingen waren voor de schorsing van het rijbewijs, aangezien de medische informatie geen ernstige psychiatrische problematiek aantoonde. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek tot schorsing van het rijbewijs toegewezen, maar het CBR werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.