201905085/1/A2.
Datum uitspraak: 4 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2019 in zaak nr. 18/6807 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2018 heeft het CBR de geldigheid van het rijbewijs van [appellant] geschorst en een onderzoek naar geschiktheid voor het besturen van een auto opgelegd.
Bij besluit van 18 oktober 2018 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2020, waar [appellant], in persoon, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 13 augustus 2018 heeft de korpschef van de politie aan het CBR een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De korpschef heeft medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een auto. De korpschef heeft verwezen naar een mutatierapport van 8 augustus 2018. Daarin staat dat [appellant] zich op 8 augustus 2018 bij het politiebureau aan de Postjesweg in Amsterdam heeft gemeld met een onsamenhangend verhaal. Hij wil aangifte doen van iets wat niet strafbaar is en waarschijnlijk niet is gebeurd, omdat hij psychisch niet in orde is. In het mutatierapport staat ook dat het Meldpunt Vangnet en Advies is gebeld. De arts van dit meldpunt gaf aan dat [appellant] inderdaad ziek is en dit al jarenlang heeft. Hij vormt geen gevaar voor zichzelf of voor anderen. Daarom was er geen reden om hem met dwang op te laten nemen. In voormelde mededeling heeft de korpschef naar voren gebracht dat [appellant] vaker bij de politie is geweest met soortgelijke verhalen en dat dit dus geen incident was. Bijgevoegd zijn vier mutatierapporten uit 2018, zes uit 2017, twee uit 2014 en één uit 2013.
1.1. In het besluit van 21 september 2018 heeft het CBR aan [appellant] medegedeeld dat voormelde informatie is ontvangen. Op basis van die informatie twijfelt het CBR of het nog veilig is dat [appellant] een rijbewijs heeft en deelneemt aan het verkeer. Het CBR twijfelt daaraan vanwege de ‘abnormale opwindingstoestanden’ van [appellant], zoals vermeld in bijlage 1 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011. Het CBR heeft naar voren gebracht dat [appellant] daarom een medisch onderzoek moet laten doen. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat hij geestelijk of lichamelijk niet goed functioneert of dat hij ernstige psychiatrische problemen heeft. Daarom moet het CBR ook de geldigheid van zijn rijbewijs schorsen. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft het CBR bij het besluit van 18 oktober 2018 ongegrond verklaard. Het door [appellant] hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Omdat [appellant] het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank, heeft hij daartegen hoger beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling ervan
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 september 2018 in stand heeft gelaten. Hij voert aan dat hij door een bende, die ook zijn zoon heeft vermoord, wordt geterroriseerd. Hij mag daarvan geen aangifte doen. Daarnaast is het politiedossier vervalst. [appellant] verzoekt de Afdeling om het politiedossier op te vragen, zodat de Afdeling kan zien dat het vervalst is. Ter zitting heeft hij gewezen op een melding van 6 januari 2014 in het politiedossier. Hij was echter toen niet in Nederland. Verder zouden medewerkers van het CBR corrupt zijn. Daarnaast uit [appellant] zijn bezwaren over de gang van zaken bij de rechtbank. Hij brengt ook naar voren dat hij de brief met de datum en het tijdstip van het medisch onderzoek te laat heeft ontvangen. Hij heeft het CBR laten weten dat hij geen vertrouwen heeft in het onderzoek. [appellant] wijst er ook nog op dat hij vrijwilliger is in een kerk.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:337, onder 4.1), behoeft voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. 3.2. De rechtbank heeft in wat [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het CBR niet mocht afgaan op de in het mutatierapport van 8 augustus 2018 genoemde feiten. Dat het gehele politiedossier vervalst is, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. [appellant] heeft weliswaar verwezen naar de melding van 6 januari 2014 in het politiedossier en aangevoerd dat hij toen niet in Nederland was, maar die melding is niet ten grondslag gelegd aan de onder 1 vermelde mededeling van 13 augustus 2018. De mutaties uit 2014 die bij die mededeling zijn gevoegd zijn van 5 augustus en 29 december. Daarmee is de mutatie van 6 januari 2014 ook niet ten grondslag gelegd aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 september 2018. Daarom ziet de Afdeling geen aanleiding om het gehele politiedossier op te vragen.
3.3. Daarnaast heeft het CBR zich onder verwijzing naar de in het mutatierapport van 8 augustus 2018 genoemde feiten, zoals onder 1 is weergegeven, terecht op het standpunt gesteld dat het vermoeden bestaat dat [appellant] niet langer beschikt over de geestelijke geschiktheid die vereist is voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. [appellant] heeft weliswaar gesteld geen behandelend arts, maatschappelijk werker of casemanager te hebben, maar uit het mutatierapport van 8 augustus 2018 blijkt wel dat een arts van het Meldpunt Vangnet en Advies naar het politiebureau is gekomen. Deze arts heeft volgens het mutatierapport verklaard dat [appellant] ziek is en dit al jarenlang heeft. [appellant] heeft ter zitting aangevoerd dat hij de arts toen voor het eerst zag en dat hij later geen contact meer met haar heeft kunnen krijgen. Al aangenomen dat dit zo is, dan neemt dit enkele feit niet weg dat kan worden uitgegaan van de conclusies van deze arts zoals vermeld in het mutatierapport van 8 augustus 2018. Het is goed denkbaar dat deze arts op basis van het gesprek met [appellant] heeft kunnen concluderen dat hij al langer ziek is.
3.4. Verder leiden de omstandigheden dat de zitting bij de rechtbank later is begonnen en korter heeft geduurd dan gepland, niet ertoe dat de rechtbank het recht op een eerlijk proces heeft geschonden. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
3.5. Bij besluit van 29 mei 2019 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 5 juni 2019, omdat hij zonder geldige reden niet is verschenen op het onderzoek. Wat [appellant] in hoger beroep hierover aanvoert, had hij in de procedure over het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs naar voren moeten brengen.
3.6. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 september 2018 in stand gelaten.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Sanchit-Premchand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2020
691.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[...]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…]
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
[…].
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
[…]
Artikel 3
1. Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:
a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;
b. gegevens afkomstig van de officier van justitie, of
c. door de politie nagetrokken gegevens uit andere bron.
[…].
Artikel 23
1. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
[…]
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II, of
[…]
Bijlage 1
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
[…]
B. Geschiktheid
[…]
II. geestelijke geschiktheid
a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen;
b. ernstig gestoord inzicht of gedrag;
[…]
f. abnormale opwindingstoestanden;
[…]