In deze zaak heeft eiser, geboren in 1993, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV over de ingangsdatum van zijn Wajong-uitkering. Eiser heeft op 10 april 2018 een beoordeling van zijn arbeidsvermogen aangevraagd, na eerder een aanvraag te hebben gedaan die was afgewezen. Het UWV heeft op 15 februari 2019 een bestreden besluit genomen, waarin het de ingangsdatum van de uitkering vaststelde op 10 april 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J.W. van de Wege, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 27 augustus 2019 gesloten en later het onderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te verstrekken. Eiser heeft betoogd dat er nieuwe feiten zijn die een herziening van het besluit van 16 december 2011 rechtvaardigen, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat er geen nieuwe feiten zijn. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van eisers verzoek om met terugwerkende kracht de uitkering toe te kennen evident niet onredelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV.