12.2.Tussen partijen is niet in geschil dat het in geding zijnde project op meerdere punten (bestemmingsomschrijving, bouw- en gebruiksregels) in strijd is met de planregels. De rechtbank dient te beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Zij stelt voorop dat de bevoegdheid van het college om een dergelijke omgevingsvergunning te verlenen een discretionaire bevoegdheid is, die de rechtbank slechts terughoudend kan toetsen.
De rechtbank wijst er daarnaast op dat zij haar beoordeling zal beperken tot het bouwplan zoals dat door [naam derde partij] is ingediend en door het college is vergund. Het college was gehouden om op grondslag van de aanvraag te beslissen en heeft dus terecht geen alternatieven onderzocht. Het college dient immers te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project, zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (vergelijk de uitspraak van de AbRS van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1746). Het college heeft zich terecht op standpunt gesteld dat daarvan geen sprake is. De vragen die in meerdere beroepschriften zijn aangekaart, bijvoorbeeld of er op het perceel woningbouw had kunnen worden gerealiseerd, worden door de rechtbank in deze procedure dan ook buiten beschouwing gelaten.
13. Aan het bestreden besluit is – onder meer – ten grondslag gelegd de ruimtelijke onderbouwing van Huibrechtse & Koster Consultants van 24 februari 2018. De rechtbank dient te beoordelen of het bouwplan met de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Tegen de ruimtelijke onderbouwing zijn twee tegenrapporten ingebracht, die door de rechtbank zullen worden betrokken bij de beoordeling van de punten van geschil zoals die in de beroepschriften aan de orde zijn gesteld:
Second opinion Vitaliteitshotel Domburg van Tonnaer van 8 juni 2018;
Contraexpertise van Kubiek Ruimtelijke Plannen van 27 augustus 2018.
Strijd met ruimtelijke beleidsplannen
14. Aangevoerd is dat het bouwplan in strijd is met diverse ruimtelijke beleidsdocumenten. Die argumenten zullen hierna, voor zover nog in geschil na de bespreking ter zitting, afzonderlijk worden besproken.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018:
In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het bouwplan in overeenstemming is met het Omgevingsplan. Overwogen is dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de revitalisering van het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod in de kustzone, en dat deze een bijdrage levert aan de transformatie van een bestaand bedrijf (het tegenoverliggende Apparthotel van dezelfde eigenaar), enerzijds door het aanbieden van nieuw hoogwaardig verblijfsrecreatief aanbod in het Vitaliteitshotel en anderzijds door het aanbieden van aanvullende voorzieningen van hogere kwaliteit voor hotelgasten in het Apparthotel.
In de contraexpertise van Kubiek is opgemerkt dat in de voorschriften van de omgevingsvergunning niet is vastgesteld dat er alleen een 3-, 4- of 5-sterrenhotel is toegestaan.
De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing expliciet is vermeld dat het bouwplan een 4-sterrenhotel betreft. De ruimtelijke onderbouwing is als bijlage bij het bestreden besluit gevoegd en maakt als zodanig onderdeel uit van het bestreden besluit. Het college hoefde dus hierover niet ook een voorschrift aan het bestreden besluit te verbinden.
Structuurvisie gemeente Veere:
In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de gemeente Veere ruimte biedt voor ontwikkelingen in de toeristische sector. Voorts is vermeld dat zuinig en verantwoord duurzaam ruimtegebruik uitgangspunt is in de structuurvisie en dat kwaliteitsverbetering primair plaatsvindt door herstructurering, opwaardering of transformatie. Overwogen is dat binnen de kern Domburg herontwikkeling in de vorm van een toeristische verblijfsaccommodatie passend is binnen het kader van duurzaam ruimtegebruik. Hierbij bestaat een zeker evenwicht tussen alle betrokken belangen. Door binnen de kaders van het bestaand bebouwd gebied te bouwen, kan volgens Huibrechtse & Koster waardevol landschap elders worden gespaard.
In de contraexpertise van Kubiek is juist in de structuurvisie neergelegde woonvisie benadrukt. Daarnaast wijst Kubiek op de passage in de structuurvisie waar is vermeld dat plaatsen, waar openbaar groen en andere waardevolle openbare ruimte en open plekken zijn, niet worden gebruikt voor inbreiding.
Het college heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het bouwplan uitgaat van duurzaam ruimtegebruik. De ontwikkeling aan de rand van het groen zorgt er volgens het college voor dat het park wordt opgewaardeerd en aantrekkelijker, overzichtelijk en toegankelijker wordt. In die zin draagt de ontwikkeling volgens het college bij aan het beheer van kwalitatief groen. Er wordt een aanvullend aanbod gerealiseerd, wat de toeristische structuur versterkt, aldus het college. Het college bevestigt dat de structuurvisie een uitgebreide toelichting omvat op de (ontwikkeling van de) gemeentelijke woningmarkt, maar het enkele feit dat met het bouwplan geen woningbouw wordt ontwikkeld, maakt volgens het college niet dat het in strijd is met de structuurvisie.
De rechtbank kan die uitleg van het college volgen en ziet in de beroepsgronden dan ook geen reden om het bouwplan in strijd met de structuurvisie te achten.
Visie Domburg :
Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het bouwplan ook aan de Visie Domburg is getoetst. De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eisers en de ingediende tegenrapporten geen aanleiding om aan te nemen dat het bouwplan niet binnen die visie zou passen.
Strijd met stedenbouwkundige randvoorwaarden
15. In de ruimtelijke onderbouwing is ook uitvoerig aandacht besteed aan de gemeentelijke stedenbouwkundige visie en ruimtelijke randvoorwaarden. Voor de invulling van de locatie met een hotel zijn immers door de gemeenteraad op 31 mei 2012 stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgesteld. De analyse van Huibrechtse & Koster komt erop neer dat het bouwplan kan worden uitgevoerd zonder dat er strijd ontstaat met de door de raad gestelde randvoorwaarden.
Ook Tonnaer heeft in zijn tegenrapport uitvoerig aandacht besteed aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden, maar komt op onderdelen tot een andere conclusie. De kern van het betoog is dat het nieuwe gebouw ten aanzien van de oppervlakte, massa en bouwhoogte niet past binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden.
Naar aanleiding daarvan heeft [naam derde partij] Rho Adviseurs gevraagd om een ruimtelijke beoordeling te geven van de inpassing van het nieuwe vitaliteitshotel, getoetst aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden. Rho heeft daarvan op 30 november 2018 advies uitgebracht. [naam derde partij] heeft dat rapport echter pas op 3 juni 2019 ingebracht.
Eisers hebben na de zitting schriftelijk op het advies van Rho gereageerd.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat het bouwplan niet aan alle stedenbouwkundige randvoorwaarden voldoet. Aan randvoorwaarde #6 wordt namelijk niet voldaan. Randvoorwaarde #6 houdt in:
Aan de Schelpweg bevindt zich het representatieve hoofdgebouw c.q. het entreegebouw. Hier is de hoofdingang van het hotel en de bijbehorende voorzieningen. Op de begane grond liggen de receptie en de hotellobby.
Op eigen terrein is er een mogelijkheid tot ‘voorrijden’ van incheckende gasten en taxi’s.
Serviceverkeer heeft een toegang tot de locatie via een route tussen het hoofdgebouw en de naastgelegen bestaande woning.
Aan de Schelpweg ligt ook de toegang tot de parkeergarage. Vanuit de parkeergarage is er minimaal een directe inpandige toegang tot het entreegebouw.”
Rho heeft in zijn advies toegelicht dat na overleg met de gemeente ervoor is gekozen om de route tussen het hoofdgebouw en de naastgelegen bestaande woning alleen te gebruiken voor het lossen/laden van goederen van kleinere voertuigen (bestelwagens e.d.) en van goederen die met een rolcontainer of palletwagen van en naar de grote vrachtwagens aan de voorzijde van een opstelplaats worden gereden. De conclusie is volgens deze deskundige dan ook dat er gemotiveerd is afgeweken van de randvoorwaarde.
Consequentie daarvan, zo is ter zitting met partijen vastgesteld, dat het college de omgevingsvergunning eerste fase niet had mogen verlenen zonder vooraf een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo aan de gemeenteraad te vragen. Immers, niet wordt voldaan aan categorie 1 (‘aanvragen om een omgevingsvergunning waarvoor reeds […] stedenbouwkundige randvoorwaarden […] of een daarmee te vergelijken ruimtelijk kader is vastgesteld door de gemeenteraad’) van de door de gemeenteraad op 31 mei 2012 aangewezen categorieën van gevallen waarin geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Nu het plan niet valt binnen deze randvoorwaarden, is een verklaring van geen bedenkingen vereist. Dit klemt te meer nu, zoals Tonnaer in de reactie van 5 juli 2019 gemotiveerd heeft aangegeven, deze wijziging – die een verlegging van de laad- en losactiviteiten inhoudt – gevolgen kan hebben voor de verkeersafwikkeling aan de voorzijde van het hotel.
Dat betekent dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek kleeft en dat het daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
Partijen verschillen van standpunt over het antwoord op de vraag of aan randvoorwaarde #10 (parkeren) wordt voldaan. De rechtbank komt op het onderwerp ‘parkeren’ verderop in de uitspraak terug. Voor wat betreft de overige randvoorwaarden is de rechtbank van oordeel dat het college onder verwijzing naar het advies van Rho van 30 november 2018 voldoende heeft gemotiveerd dat aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden is voldaan. De rechtbank wijst erop dat het hier een discussie betreft tussen deskundigen ten aanzien van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een project, een beslissing die is voorbehouden aan het college. De keuze van het college oordeelt de rechtbank – marginaal toetsend – niet onredelijk of anderszins onjuist.
16. In de ruimtelijke onderbouwing (paragraaf 04.05) is vermeld dat de planvorming is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals is voorgeschreven in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Geconcludeerd is dat de planvorming aan de duurzaamheidsladder voldoet. Daarbij is gemotiveerd om welke redenen de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Voorts is vermeld dat de regionale behoefte met dit plan wordt opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied en dat er sprake is van herstructurering van een leegstaande analoge KPN-centrale en braakliggend terrein en dat verder wordt voldaan aan de wettelijke normen met betrekking tot energetische en bouwtechnische prestaties.
Tonnaer stelt daar tegenover dat de actuele regionale behoefte onvoldoende is onderbouwd. Tonnaer stelt dat in het in de ruimtelijke onderbouwing aangehaalde Rapport Toerisme 2014 van het CBS niet de behoefte aan hotelkamers in het hogere segment wordt onderbouwd, maar dat daaruit slechts een groei van het toerisme blijkt. Ook voor wat betreft de genoemde trendontwikkeling wordt niet verwezen naar een concreet (regionaal) onderzoek. De behoefte aan een vitaliteitshotel wordt volgens Tonnaer niet onderbouwd. Verder merkt Tonnaer op dat het rapport ‘Hotelmarkt Domburg , Analyse regionale behoefte/marktruimte’ van juni 2017 niet als bijlage aan de ruimtelijke onderbouwing is toegevoegd, waardoor niet kan worden gecontroleerd of de cijfers kloppen.
[naam derde partij] heeft Rho ook gevraagd om een laddertoets te verrichten. Rho heeft in zijn advies van 28 november 2018 (op 3 juni 2019 ingebracht) geconcludeerd dat het beoogde initiatief voorziet in een actuele behoefte. Met een luxe hotel en bijbehorende voorzieningen in de badplaats wordt volgens Rho optimaal ingespeeld op de actuele trends en ontwikkelingen binnen de hotelbranche. Rho heeft in zijn onderzoek betrokken het onderzoek dat de gemeente Veere in 2017 heeft laten uitvoeren door ZKA Consultants naar de regionale behoefte aan hotels. Daaruit blijkt volgens Rho dat het initiatief past binnen de verwachte marktruimte in Domburg . Met de ontwikkeling wordt volgens Rho ook voorzien in de kwalitatieve behoefte aan meer 4-sterrenhotels. Ook heeft Rho overwogen dat het beoogde hotel positief bijdraagt aan de werkgelegenheid en past bij het dorpse karakter van de herontwikkelingslocatie. Met de ontwikkeling is er volgens Rho sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de behoefte aan de ontwikkeling, zowel kwalitatief als kwantitatief, in de ruimtelijke onderbouwing, het zienswijzenrapport en het rapport ‘Hotelmarkt Domburg ’ voldoende is beschreven. Het college heeft het rapport ‘Hotelmarkt Domburg ’ als bijlage bij het verweerschrift gevoegd. Ook is het college in het verweerschrift ingegaan op het advies van Rho van 28 november 2018.
De rechtbank is van oordeel dat de (actuele) behoefte aan de ontwikkeling in het bestreden besluit (het zienswijzenrapport in combinatie met de ruimtelijke onderbouwing) én met het latere advies van Rho voldoende is onderbouwd. Met name is aan de hand van het planologische beleid toegelicht dat er een beleidsmatige behoefte bestaat aan meer luxe hotels met bijbehorende voorzieningen. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat daarbij van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
17. Eisers vrezen voor geluidsoverlast vanwege het gebruik van het hotel. De rechtbank leidt uit de beroepschriften af dat de vrees met name zit in de verwachte toename van verkeersbewegingen (bezoekers, leveranciers, vuilnisophaaldienst) en in het gebruik van de buitenruimte.
In de ruimtelijke onderbouwing (paragraaf 04.01) is aangegeven dat, omdat het hotelcomplex is gelegen binnen een 30 km-zone, er geen akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder nodig is. Voorts is overwogen dat de verblijfskwaliteit voor de omgeving voldoende is, omdat er geen wegen met een hogere maximale snelheid in of nabij het plangebied liggen waarvan een negatief effect valt te verwachten. Dat is tussen partijen, zo is gebleken tijdens de behandeling op zitting, niet (langer) in geschil.
Onder paragraaf 04.02 (Milieuhinder) is verder nog overwogen dat is getoetst aan de richtafstand van 10 meter zoals opgenomen in de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering 2009’ voor een hotel, restaurant en wellnessvoorziening. Overwogen is dat het voorliggend project naast een hotel ook voorzieningen omvat die mogelijk door niet-hotelgasten worden gebruikt en dat bevoorrading zal plaatsvinden op het binnenterrein, bereikbaar vanaf de Schelpweg. Daarnaast is overwogen dat de afstand tot de woningen ruim meer dan 10 meter is. Geconcludeerd is dat de hinder gelijk of minder is dan de (theoretische) hinder van de bestemmingen toegestaan in het huidige bestemmingsplan en dat de geluidgevoelige onderdelen (stallingsgarage, restaurant, wellness) binnen de normen van de maximale geluidsniveaus vallen.
18. [naam derde partij] heeft in de beroepsgronden aanleiding gezien om alsnog akoestisch onderzoek te laten verrichten. Rho heeft dat onderzoek verricht en daarvan op 28 november 2018 rapport uitgebracht (3 juni 2019 ingebracht).
Rho heeft bij het onderzoek gebruikt gemaakt van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009) en is uitgegaan van het daarin gehanteerde omgevingstype ‘gemengd gebied’. Daarbij heeft Rho getoetst aan geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Rho heeft de geluidsniveaus berekend en is daarbij uitgegaan van de geluidsbronnen: in- en uitrijdend verkeer parkeergarage aan de Schelpweg, bevoorrading vrachtwagens aan en vanaf de Schelpweg, installaties en stemgeluid door – onder meer – gebruik van de buitenruimte. Rho heeft geconcludeerd dat voor het merendeel van de omliggende woningen in het plangebied wordt voldaan aan de VNG-richtwaarde van 50 dB(A) als etmaalwaarde voor gemengd gebied (langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus). Alleen bij de woningen [adres 6] wordt de etmaalwaarde overschreden. Rho heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om gemotiveerd daarvan af te wijken. Tevens heeft Rho aanbevelingen meegegeven voor bouwfase 2.
De rechtbank is van oordeel dat het college voor wat betreft de milieuzonering op goede gronden aansluiting heeft gezocht bij de categorie ‘Hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra’ en de daarbij behorende richtafstand van 10 meter. Immers, de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ gaat uit van ‘gemiddeld moderne bedrijven’, en voldoende aannemelijk is gemaakt dat het wellnessgedeelte in het onderhavige vitaliteitshotel – nog geen 10% van de oppervlakte – ondergeschikt is aan de hotelfunctie. Anders dan bij een volwaardige badhuis of saunacomplex, is het wellnessgedeelte hier ondersteunend aan de hoofdfunctie van het hotel, en dat betekent voor wat betreft de aard en de intensiteit een wezenlijk ander gebruik. Dat betekent dat het college in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat een goed woon- en leefklimaat in dit opzicht was geborgd.
Dat vindt bevestiging in het alsnog door [naam derde partij] uitgevoerde akoestisch onderzoek. Eisers hebben in hun schriftelijke reacties het akoestisch onderzoek van Rho niet met een deskundig tegenrapport weerlegd. De rechtbank ziet in de reacties ook geen reden om aan de zorgvuldige totstandkoming of aan de inhoud en de gebruikte uitgangspunten van het akoestisch rapport te twijfelen. [naam derde partij] heeft de rechtbank met het akoestisch rapport van Rho van 28 november 2018 voldoende ervan overtuigd dat het bouwplan niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van geluid op de gevels van de woningen van eisers en dat er na de realisering van het bouwplan nog steeds sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
19. Een aantal eisers vreest voor verlies van privacy.
De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing geen specifieke aandacht is besteed aan de privacy van omwonenden. In het zienswijzenrapport (p. 11, onder H) heeft het college toegelicht dat in het ontwerp van het hotel wel maximaal rekening is gehouden met de privacy van de omwonenden. Gewezen is daarbij op de situering van de hotelkamers, bouwkundige toevoegingen om het zicht op percelen van derden te verminderen (panelen) en de afstand tot omliggende percelen van derden. Daarnaast heeft het college gewezen op de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt om ter plaatse reguliere woningbouw te realiseren of een pand met een bedrijfsfunctie van 11 meter hoog (bijvoorbeeld kantoor). Al met al is het college van mening dat niet van een onevenredige aantasting van de privacy kan worden gesproken.
De rechtbank is van oordeel dat het college met die motivering voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de privacy van de omwonende eisers – met name mevrouw [naam eiser 2] – niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Met de aan te brengen panelen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de belangen van [naam eiser 2] .
Eiser [naam eiser 1] heeft in beroep op zich terecht opgemerkt dat de impact op privacy van het vitaliteitshotel veel groter, en daarmee niet te vergelijken is met de impact van een kantoor. Het college heeft ter zitting echter – ook terecht – opgemerkt dat het kantoor alleen als voorbeeld is genoemd in het zienswijzenrapport, maar dat het bestemmingsplan ook andere, voor omwonenden minder gunstige, bedrijfsfuncties (categorie B1) toestaat, zoals een broodfabriek met avondshifts of brood-/banketbakkerij. Overigens geldt naar het oordeel van de rechtbank ook dat eisers hun woning hebben in centrumgebied en dat een zeker verlies van privacy behoort tot de risico’s van het wonen en verblijven aldaar.
20. Veel eisers vrezen ook voor een vermindering van zonlichttoetreding op hun percelen.
In het kader van de ruimtelijke onderbouwing is een bezonningsonderzoek verricht. De schaduwdiagrammen zijn als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. De rechtbank stelt vast dat de bezonning voor een drietal data (21 december, 21 maart en 21 juni) op meerdere tijdstippen is beoordeeld. Huibrechtse & Koster heeft daaruit geconcludeerd dat de schaduwwerking voor de omgeving in de zomermaanden gering is en in de overige jaargetijden acceptabel. Het college heeft in het zienswijzenrapport (p. 11, onder H) toegelicht dat de schaduwwerking het grootst is in de winter. In het voor- en najaar treedt er ’s morgens vroeg en na 17.00 uur enige beperking op voor de omliggende woningen. Gedurende de dag is de situatie volgens het college vrijwel gelijk aan de bestaande situatie. In de zomer is het effect volgens het college verwaarloosbaar; slechts na 20.00 uur geldt voor een beperkt aantal woningen ten noorden van het bouwplan dat schaduwwerking wordt ondervonden. Het college heeft daarbij opgemerkt dat enkele woningen qua schaduwwerking ook voordeel hebben ten opzichte van de bebouwing die het bestemmingsplan maximaal toelaat.
In de contraexpertise van Kubiek is betoogd dat de schaduwdiagrammen bij de ruimtelijke onderbouwing juist een forse toename van schaduwhinder laten zien. Daarbij heeft Kubiek opgemerkt dat de maand september ontbreekt.
De rechtbank stelt ook hier voorop dat een zeker verlies van zonlichttoetreding behoort tot de risico’s van het wonen en verblijven in centrumgebied. De rechtbank ziet in de contraexpertise van Kubiek onvoldoende onderbouwing voor twijfel aan het oordeel van Huibrechtse & Koster, zodat het college dit aan het oordeel ten grondslag mocht leggen. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat dit rapport niet voldoende specifiek is: uit de diagrammen kan voor alle omliggende percelen in voldoende mate worden afgeleid wat het effect daarop is. Voor wat betreft het ontbreken van de maand september, is ter zitting toegelicht dat dit een vergelijkbaar beeld zou opleveren als in maart. Ook in de beroepsgronden ziet de rechtbank verder geen reden om aan te nemen dat het woon- en leefklimaat voor wat betreft schaduwwerking onaanvaardbaar wordt aangetast.
21. In de ruimtelijke onderbouwing is uitvoerig aandacht besteed aan het verkeer en het parkeren (paragraaf 04.10), waarbij aan de hand van CROW-publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) in beeld is gebracht hoeveel verkeer de nieuwe ontwikkeling genereert. Daarbij is opgemerkt dat de locatie is aangeduid als ‘centrum’ in een matig stedelijk gebied.
Hotel: Uitgaande van 39 kamers en het kengetal uit de CROW-publicatie, resulteert dit in 52-70 verkeersbewegingen per etmaal.
Restaurant: Uitgaande van een bedrijfsvloeroppervlakte van 400 m² gaat Huibrechtse & Koster uit van 32-40 parkeerplaatsen voor het restaurant. Vervolgens gaat Huibrechtse & Koster uit van een bezetting van de parkeerplaatsen van 2 keer per dag, dus 4 ritten per parkeerplaats per dag. Opgemerkt is voorts dat het restaurant wordt gebruikt door hotelgasten en externen. Hiervoor heeft Huibrechtse & Koster een percentage van 50% als dubbelgebruik aangehouden. Uitgaande van 40 parkeerplaatsen betekent dit een verkeersgeneratie van 80 motorvoertuigen per etmaal.
Wellness: Hier heeft Huibrechtse & Koster de verkeersgeneratie berekend op 22 tot 32 verkeersbewegingen per etmaal, uitgaande van een bedrijfsvloeroppervlakte van 600 m². Ook hier is uitgegaan van 50% dubbelgebruik, waardoor ook deze verkeersgeneratie dient te worden gehalveerd: 11‑16.
Geconcludeerd is dat de nieuwe ontwikkeling een op kencijfers gebaseerde verkeersgeneratie kent van 143 tot 201 voertuigen per etmaal. Daarbij is opgemerkt dat de ontsluiting volledig via de Schelpweg zal plaatsvinden, die ter hoogte van de beoogde entree een eenrichtingregime kent. De toename van het aantal verkeersbewegingen op deze weg (en de route via bijvoorbeeld Markt) blijft dus volgens Huibrechtse & Koster beperkt tot de helft van de totale verkeersgeneratie, wat neerkomt op 72 tot 100 motorvoertuigen per etmaal. Daarbij is opgemerkt dat de Schelpweg in de zomerperiode (maatgevende periode voor Domburg ) een intensiteit van 2800 motorvoertuigen per etmaal kent en dat er dus sprake zal zijn van een toename van het verkeer met circa 2,5 tot 3,5%.
Vervolgens is in de ruimtelijke onderbouwing aandacht besteed aan de bevoorrading. Toegelicht is dat er vanaf de Schelpweg in principe twee entrees voor het autoverkeer zijn, namelijk de in-/uitrit van de parkeergarage en de ontsluiting van het binnenterrein voor laden en lossen van kleinere voertuigen. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de keuze voor de ontsluiting. Daarnaast is nog aandacht besteed aan de bereikbaarheid van de Schelpweg op marktdagen.
Geconcludeerd is dat de toename van verkeersbewegingen zeer beperkt is en dat voor de omgeving niet méér overlast wordt gecreëerd of de woon- en leefomgeving negatief wordt beïnvloed.
22. In paragraaf 04.11 van de ruimtelijke onderbouwing is een toelichting gegeven op het ‘parkeren’. Volgens Huibrechtse & Koster wordt het parkeren volledig opgelost op eigen terrein. In totaal wordt in het plan voorzien in 117 parkeerplaatsen, waar er volgens Huibrechtse & Koster 109 nodig zijn. Geconcludeerd is dat er wordt voldaan aan de gestelde eisen met betrekking tot parkeren. Daarbij is nog opgemerkt dat, in het geval van (zuiver theoretisch) maximaal 16 alsnog te splitsen suites, de parkeerbalans in evenwicht is.
23. Tonnaer geeft in zijn second opinion kritiek geuit op het door Huibrechtse & Koster voor het restaurant en de wellness gehanteerde percentage dubbeltelling van 50% en op de halvering van het aantal verkeerswegingen vanwege het eenrichtingverkeer in de Schelpweg. Verder stelt Tonnaer dat voor de totale capaciteit van de Schelpweg ook rekening had moeten worden gehouden met de verkeersbewegingen die de te compenseren parkeerplaatsen aan de Beatrixstraat met zich meebrengen.
Eiser [naam eiser 1] heeft de second opinion van Tonnaer in een later stadium in de beroepsprocedure aangevuld bij brief van 5 juni 2019. Hij stelt dat hij zich daarbij heeft laten bijstaan door deskundige L.A.W. van Berkel van Bureau Pouderoyen. Hij heeft ook gebruik gemaakt van de rekentool ‘Verkeersgeneratie & Parkeren’ van CROW en de resultaten daarvan overgelegd.
Ook Kubiek uit kritiek op het door Huibrechtse & Koster gehanteerde percentage van 50% voor dubbelgebruik. Kubiek merkt verder op dat in de berekening dient te worden uitgegaan van de te splitsen suites. Kubiek vraagt zich ook af waar de gasten moeten parkeren op markt- en evenementendagen.
De SLKD merkt verder nog op dat in de ruimtelijke onderbouwing is nagelaten om de verkeerscapaciteit van de aanvoerroute vast te stellen, nu de ontwikkeling leidt tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen.
Verder verschillen partijen van mening over de vraag of aan #10 (parkeren) van de door de gemeenteraad vastgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden wordt voldaan.
24. De rechtbank ziet in de beroepsgronden, meer specifiek in de second opinion van Tonnaer, geen reden om te twijfelen aan de in de ruimtelijke onderbouwing toegepaste halvering van het aantal verkeersbewegingen vanwege het eenrichtingverkeer. In de berekening van Huibrechtse & Koster is uitgegaan van een bezetting van de parkeerplaatsen van 2 keer per dag, dus 4 ritten per parkeerplaats per dag (vermenigvuldiging in verband met aan- en afrijden). Maar door het eenrichtingverkeer wordt de Schepweg bij het aan- én afrijden maar één keer bereden. Dat wordt door Tonnaer ook erkend. De rechtbank ziet in de enkele opmerking van Tonnaer, dat die ene verkeersbeweging door omwonenden gezien het korte straatdeel als twee verkeersbewegingen wordt ervaren, geen reden om te oordelen dat het aantal verkeersbewegingen niet had mogen worden gehalveerd.
25. De kritiek van Kubiek en Tonnaer op het in de ruimtelijke onderbouwing gehanteerde percentage van 50% voor dubbelgebruik acht de rechtbank wel terecht. De rechtbank stelt daarbij allereerst vast dat de keuze voor het percentage van 50% in de ruimtelijke onderbouwing niet is onderbouwd.
[naam derde partij] heeft na de zitting de door eiser [naam eiser 1] ingediende aanvulling op de second opinion van 5 juni 2019 en de bijgevoegde rekentool ‘Verkeersgeneratie & Parkeren’ ter (her)beoordeling voorgelegd aan Rho. Rho heeft op 12 juli 2019 gerapporteerd dat, op basis van de oppervlakte van de wellnessvoorzieningen ten opzichte van de oppervlakte van de hotelfunctie en in vergelijking met de oppervlakte van nabij gelegen zelfstandige wellnesscentra, een dubbelgebruik van 50% niet correct is. Rho meent dat een dubbelgebruik van 70% à 80% realistisch is en adviseert om een reductie van 70% in plaats van 50% toe te passen. Hetzelfde geldt volgens Rho voor het restaurant.
Daarbij komt dat de deskundige in hetzelfde rapport heeft opgenomen dat in de ruimtelijke onderbouwing de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie is berekend op basis van een ‘matig stedelijk’ karakter. Bij nader inzien komt de deskundige tot het oordeel dat sprake is van een ‘weinig stedelijk’ karakter, zodat van andere cijfers moet worden uitgegaan.
Dat leidt ertoe dat moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit op dit punt niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat het bestreden besluit ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking komt. Het is niet duidelijk wat het standpunt van het college is ten aanzien van dit onderdeel, zodat het zich daar alsnog over zal moeten uitlaten in een nieuw te nemen besluit.
26. Rho heeft op verzoek van [naam derde partij] getoetst of aan randvoorwaarde #10 van de stedenbouwkundige randvoorwaarden wordt voldaan. In het advies van 30 november 2018 heeft Rho ten aanzien van het parkeren gerapporteerd dat het ontwerp van [naam derde partij] voldoet aan de eis van ondergronds parkeren op de locatie. Volgens de randvoorwaarde dient te worden uitgegaan van 1,3 parkeerplaatsen per kamer. Afgaande op 117 parkeerplaatsen die in de parkeergarage worden gerealiseerd, zijn er 59 parkeerplaatsen beschikbaar voor 39 kamers, ofwel ruim 1,5 per kamer.
De rechtbank ziet in de beroepen geen reden om aan die conclusie te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom voor de berekening van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie had moeten worden uitgegaan van gesplitste hotelkamers. Naar het oordeel van de rechtbank is in de ruimtelijke onderbouwing voldoende toegelicht dat bij een eventuele splitsing van een aantal suites nog steeds aan de door de gemeenteraad gestelde parkeernorm wordt voldaan, waarbij is opgemerkt dat die mogelijkheid zuiver theoretisch is. Het college is echter gehouden om te beslissen op de aanvraag zoals die aan hem is voorgelegd. Aangevraagd is 39 hotelkamers, en daar is dus ook bij de berekening van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie terecht van uitgegaan. Zoals ook in de stedenbouwkundige randvoorwaarden is neergelegd, is de capaciteit van de parkeergarage bepalend voor het maximale programma van hotelkamers en voorzieningen dat gerealiseerd kan worden. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat de voorgeschreven parkeernorm niet zal worden overschreden.
27. Randvoorwaarde #10 bepaalt ook dat serviceverkeer moet parkeren op een binnenterrein. Ook dit binnengebied wordt ontsloten vanaf de Schelpweg.
Tonnaer heeft in reactie op de ruimtelijke onderbouwing aangegeven dat uit de inrichtingstekening niet is op te maken waar het laden en lossen op het binnenterrein plaatsvindt.
Eiser [naam eiser 1] heeft daarnaast nog aangevoerd dat hij vreest voor verkeersonveilige situaties naar aanleiding van de laad- en losactiviteiten en het in- en uitrijden van gasten uit de parkeergarage. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt volgens hem onvoldoende op welke wijze voldoende ruimte wordt gecreëerd om die dagelijkse activiteiten op een veilige en snelle wijze te kunnen laten afwikkelen. [naam eiser 1] acht de gekozen manier van laden en lossen om stedenbouwkundige redenen niet wenselijk.
In het aanvullende rapport van Rho van 30 november 2018 is ten aanzien van randvoorwaarde #10 op dit punt aangegeven dat serviceverkeer niet op het binnenterrein zal worden geparkeerd. De route tussen het hoofdgebouw en de naastgelegen bestaande woning zal alleen worden gebruikt voor het lossen en laden van goederen met kleinere voertuigen (bestelwagens en dergelijke) en van goederen die met een rolcontainer of palletwagen van en naar de grote vrachtwagens op de opstelplaats aan de voorzijde en nabij de entree aan de Schelpweg worden gereden. Door het serviceverkeer aan de voorzijde te houden wordt ook het achteruit rijdend verkeer zoveel mogelijk voorkomen. Dat is veiliger en geeft minder geluid, aldus Rho. Er wordt nog wel gewezen op de mogelijkheid om binnen de randvoorwaarden een iets andere oplossing voor het parkeren, de entree en het laden en lossen te vinden, zodat er minder overlast is voor de naastgelegen woning en autoverkeer en laad- en losverkeer elkaar minder hinderen door scheiding van routes.
De rechtbank stelt vast dat dit punt samenhangt met randvoorwaarde #6 en dat ook hier, vanwege de gewijzigde invulling van het laden en lossen, wordt afgeweken van hetgeen in deze randvoorwaarde ten aanzien van het serviceverkeer is bepaald.
Dat betekent dat om dezelfde redenen als hiervoor genoemd in rechtsoverweging 15 een verklaring van geen bedenkingen nodig was, zodat ook op dit onderdeel aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek kleeft.
28. Meerdere eisers hebben gewezen op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Zij vrezen dat met name het realiseren van de parkeerkelder invloed zal hebben op de grondwaterstanden en -stromen en op de (ondergrond van de) in de omgeving van het projectgebied gelegen bebouwing, zoals hun woning en het nabijgelegen Natura 2000-gebied.
De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing aandacht is besteed aan de ‘Bodem’ (paragraaf 04.03) en aan ‘Water’ (paragraaf 04.06). In de waterparagraaf is vermeld dat de bouwwerkzaamheden binnen kwetsbaar/beschermd gebied vallen, door de waterkerende functie van de duinen. Daarbij is aangegeven dat dit consequenties zal hebben voor de vergunningverlening voor en tijdens de bouwwerkzaamheden. Huibrechtse & Koster rapporteert dat tijdens de bouwwerkzaamheden maatregelen genomen zullen moeten worden in verband met de grondwaterstand. Dit kan volgens Huibrechtse & Koster invloed hebben op de hoogte van de grondwaterstand in de directe omgeving van het werkterrein, maar dat is van tijdelijke aard. Tevens is opgemerkt dat nader onderzocht moet worden of het toepassen van retourbemaling noodzakelijk is.
Ten aanzien van de overige waterschapsaspecten is nog het volgende opgemerkt:
Er zijn geen gevolgen voor de veiligheid van de waterkering;
De werking van waterschapsobjecten wordt niet belemmerd;
Er zijn geen gevaren voor de volksgezondheid;
Het is geen zettingsgevoelig gebied;
Het grondwater zit op tenminste (Schelpwegzijde) 2,60 meter onder het maaiveld. De vloer van de parkeergarage ligt maximaal 2,40 meter onder de grondwaterstand;
Tijdens de bouw worden maatregelen getroffen om wateroverlast te voorkomen;
Alleen het hemelwaterafvoer komt in het grondwater. Er is geen achteruitgang van kwaliteit;
Er is geen wijziging in de grondwatersituatie te verwachten na de bouw.
De rechtbank stelt vast dat het college de waterparagraaf aan het waterschap ter beoordeling heeft voorgelegd en dat het waterschap daarmee heeft ingestemd.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen aanleiding om aan te nemen dat het bestreden besluit voor wat betreft de watertoets niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing of niet voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. De onderbouwing van dit standpunt is in het licht van de hiervoor omschreven beoordeling niet concreet genoeg en van teveel aannames voorzien.
29. Door een aantal eisers is nog gewezen op een artikel in de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) van 14 februari 2019, waarin is beschreven dat het college opdracht heeft gegeven voor onderzoek naar de mogelijke effecten van parkeergarages voor de duinen van Domburg .
Ter zitting heeft het college bevestigd dat bedoeld onderzoek wordt verricht, maar dat dit onderzoek een bredere opzet kent dan alleen het in geding zijnde bouwplan. Daarbij heeft het college opgemerkt dat dit onderzoek bovendien pas relevant is in het kader van de tweede fase van de vergunningverlening. In het kader van de tweede fase zal ook aandacht komen voor de technische maatregelen die in de ruimtelijke onderbouwing aan de orde zijn gesteld.
Het feit, dat het college uit zorgvuldigheidsoverweging onderzoek laat doen naar de mogelijke effecten van parkeergarages voor de duinen van Domburg , brengt de rechtbank niet tot de opvatting dat het college daar nu al aan twijfelt. Er bestaat dan ook geen aanleiding om te twijfelen of op dit punt wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
30. In de ruimtelijke onderbouwing is een paragraaf opgenomen over flora en fauna (paragraaf 04.07). Daarin wordt gewezen op de quickscan die is uitgevoerd door Ecoresult. Geconcludeerd is dat uit de quickscan blijkt dat geen storende factoren te verwachten zijn die leiden tot (significant) negatieve effecten op soorten, habitattypen en wezenlijke waarden en kenmerken van Natura 2000-gebieden of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS/Natuurnetwerk Zeeland). Verder is opgemerkt dat de stikstofemissie dusdanig gering is en de afstand tot de gebieden dusdanig groot, dat geen negatief effect op die gebieden zal optreden.
31. De rechtbank stelt vast dat in de contraexpertise van Kubiek ook aandacht is besteed aan flora en fauna. Kubiek heeft aangevoerd dat de quickscan verouderd is en dat een aanvraag op grond van de Wet natuurbescherming had moeten worden ingediend dan wel dat aangehaakt had moeten worden.
Wat de SLKD hier precies als beroepsgrond heeft willen aanvoeren is de rechtbank echter, op basis van het dossier en hetgeen daarover ter zitting is toegelicht, niet duidelijk geworden. Kubiek heeft het concreet over de kap van bomen, maar het kappen van bomen maakt geen onderdeel uit van het bestreden besluit. In elk geval ziet de rechtbank in de opmerkingen van de SLKD en de contraexpertise van Kubiek geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt gebrekkig is.
32. Eiser [naam eiser 1] vreest voor gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit.
In de ruimtelijk onderbouwing (paragraaf 04.09) is toegelicht dat de ruimtelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt als ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) als bedoeld in de Regeling NIBM. Geconcludeerd is dat het aspect luchtkwaliteit dus geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen reden om aan die conclusie te twijfelen.
33. De SLKD heeft in haar beroepschrift opgemerkt dat er geen planschaderisicoanalyse is gemaakt en twijfelt aan de economische uitvoerbaarheid van het project.
In de ruimtelijke onderbouwing is (onder 05, paragraaf 5.1) aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Toegelicht is dat er een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Geconcludeerd is dat het plan economisch uitvoerbaar is.
[naam derde partij] heeft in haar schriftelijke reactie op de beroepschriften toegelicht dat zij met de gemeente een anterieure overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan het kostenverhaal door de gemeente is gedekt. Daarbij is toegelicht dat op basis van deze overeenkomst alle kosten van de gehele planontwikkeling voor rekening van [naam derde partij] zijn. De gemeente heeft volgens [naam derde partij] kunnen vaststellen dat [naam derde partij] in staat is om deze kosten te dragen.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen reden om aan de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan te twijfelen.
34. In het aanvullend beroepschrift van de SLKD is veel aandacht geschonken aan de grondexploitatieovereenkomst die de gemeente Veere in 2013 met B’s Onroerend Goed B.V. is gesloten met betrekking tot plannen om op de locatie van het KPN-gebouw een hotelvoorziening te bouwen, de zogenaamde GREX. De SLKD heeft zich op het standpunt gesteld dat deze GREX moet worden beschouwd als een aanvulling op de stedenbouwkundige randvoorwaarden.
Dat standpunt faalt. De rechtbank beschouwt de GREX als een privaatrechtelijke overeenkomst, die in planologisch opzicht geen aanvulling vormt op de stedenbouwkundige randvoorwaarden, en evenmin in ander verband van betekenis is in het kader van de verleende omgevingsvergunning.
35. In de contraexpertise van Kubiek is aandacht besteed aan de riolering. Eisers maken zich zorgen over de afwatering, zo is ter zitting toegelicht.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de ruimtelijke onderbouwing (paragraaf 04.06) voldoende onderbouwing gegeven met betrekking tot de droogweerafvoer (DWA) en de hemelwaterafvoer (HWA).
36. In de contraexpertise van Kubiek is aandacht besteed aan de externe veiligheid.
In de ruimtelijke onderbouwing (paragraaf 04.08) is geconcludeerd dat er geen belemmeringen op het gebied van externe veiligheid zijn.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden, meer specifiek in de contraexpertise van Kubiek, geen reden om te twijfelen aan die conclusie.
37. De SLKD heeft in haar beroep meerdere malen gewezen op het ontbreken van draagvlak. De rechtbank begrijpt daaruit dat het college geen omgevingsvergunning had mogen verlenen vanwege het ontbreken van draagvlak in de omgeving.
Het is de rechtbank duidelijk dat het bouwplan voor veel commotie heeft gezorgd in Domburg , met name bij veel omwonenden. Het ontbreken van draagvlak is echter geen weigeringsgrond bij het verlenen van omgevingsvergunningen. Wel dient er een belangenafweging plaats te vinden in het kader van de ‘goede ruimtelijke ordening’. De rechtbank meent dat met het bespreken van alle voornoemde aspecten voldoende aandacht is geweest voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het bouwplan. De rechtbank kan zich ook voorstellen dat, wanneer de gemeenteraad besluit een verklaring van geen bedenkingen af te geven, het bestuurlijk draagvlak voor het onderhavige plan wordt verstevigd en daarmee mogelijk ook meer recht wordt gedaan aan de gevoelens in de omgeving.
38. Voor zover partijen in de reacties na de zitting van 17 juni 2019 nieuwe beroepsgronden naar voren hebben gebracht, heeft de rechtbank die gelet op de goede procesorde buiten de beoordeling gelaten.
39. De rechtbank is hiervoor tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit op twee punten voor vernietiging in aanmerking komt:
het niet voldoen aan randvoorwaarden #6 en #10 en het ontbreken van een verklaring van geen bedenkingen;
het in de ruimtelijke onderbouwing gehanteerde percentage voor dubbelgebruik en de gehanteerde uitgangspunten voor de verkeersgeneratie.
40. De rechtbank is hiervoor ook tot het oordeel gekomen dat de beroepen van eisers [naam eiser 15] (zaaknummer BRE 18/3171 WABOA) en [naam eiser 13] (zaaknummer BRE 18/3167 WABOA) niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Het beroep met zaaknummer BRE 18/3161 WABOA wordt gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, namelijk voor zover dat is ingediend door de eigenaars/bewoners van de woningen aan de Ewout van Dishoeckstraat, Van Voorthuijsenstraat, Hogehilweg even huisnummers, Het Groentje, Wijngaardstraat, Herenstraat, P.J. Eloutstraat, Badhuisweg, Duinstraat even huisnummers en oneven huisnummers vanaf 7, Westweg, Weststraat, Zandwegje, Roosjesweg, Schuitvlotstraat, Domburgseweg, Singel en Kanonweistraat.
De overige beroepen worden gegrond verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal moeten (her)overwegen of het het advies van Rho overneemt om uit te gaan van 70% dubbelgebruik in plaats van 50% en eveneens moeten bepalen welke uitgangspunten moeten worden gehanteerd bij het berekenen van de verkeersgeneratie. Tevens zal een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad moeten worden gevraagd. Dat betekent dat het college een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De termijn waarbinnen dit moet gebeuren zal de rechtbank vaststellen op 12 weken.
41. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht in de zaaknummers BRE 18/3022 WABOA, BRE 18/3161 WABOA t/m BRE 18/3166 WABOA, BRE 18/3168 WABOA, BRE 18/3170 WABOA, en BRE 18/3190 WABOA aan eisers te worden vergoed.
42. De rechtbank zal het college veroordelen in de proceskosten die zijn gemaakt door de eisers, van wie het beroep ontvankelijk en gegrond is verklaard. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), voor de door een derde verleende rechtsbijstand:
voor eiser 1, [naam eiser 1] , zaaknummer BRE 18/3022 WABOA, vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor het indienen van een schriftelijke reactie na de zitting, met een waarde per punt van € 525,= en wegingsfactor 1);
voor eisers 3 tot en met 9 en 11, zaaknummers BRE 18/3161 WABOA tot en met BRE 18/3166 WABOA, BRE 18/3168 WABOA en BRE 18/3170 WABOA, vast op éénmaal € 1.312,50 (zie berekening hiervoor).
[naam eiser 1] heeft ook verzocht om vergoeding van de door hem ingeschakelde deskundige. Hij heeft de factuur van Tonnaer overgelegd, waaruit blijkt dat die kosten in totaal € 3.671,26 zijn geweest. SLKD en mede-eisers hebben de facturen van Kubiek overgelegd, waaruit blijkt dat de kosten voor hen in totaal € 2.816,28 hebben bedragen.
Kosten voor een deskundige komen op grond van artikel 1 van het Bpb in beginsel voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor deskundigen komen volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6309) voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de kosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers daarvan mogen uitgaan. De hoogte van de kosten acht de rechtbank, mede gezien het op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldende maximumtarief van € 129,63 per uur, niet onredelijk. De rechtbank zal het college daarom opdragen om ook deze kosten te vergoeden.
Van door eiseres 2, [naam eiser 2] , gemaakte en voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
43. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog op dat deze einduitspraak op meerdere onderdelen een zonder voorbehoud gegeven eindbeslissing bevat waarop de rechtbank bij de beoordeling van het beroep tegen het nieuw te nemen besluit van het college, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, niet mag terugkomen. Als men het met deze eindbeslissingen niet eens is, kan daartegen door het instellen van hoger beroep worden opgekomen.