ECLI:NL:RBZWB:2020:2408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2712, 19_2713 en 19_3406
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen drie besluiten van het UWV met betrekking tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. Eiseres, werkzaam als allround medewerker horeca, meldde zich op 1 augustus 2017 ziek en ontving vanaf 20 september 2017 een ZW-uitkering. Het UWV beëindigde haar uitkering per 1 september 2018 en 17 september 2018, wat eiseres aanvecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de uitkering terecht heeft beëindigd, omdat eiseres op de relevante data niet in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de FML van 17 september 2018 adequaat was. Eiseres heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond en het beroep tegen het derde besluit gegrond, waarbij het UWV in de proceskosten van eiseres wordt veroordeeld tot € 525,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/2712 ZW, BRE 19/2713 ZW en BRE 19/3406 ZW

uitspraak van 3 juni 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat te Middelburg,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de volgende drie besluiten van het UWV:
1) het besluit van 17 mei 2019 inzake de beëindiging van haar ZW-uitkering per 1 september 2018 (bestreden besluit 1, 19/2713 ZW);
2) het besluit van eveneens 17 mei 2019 inzake de beëindiging van haar ZW-uitkering per
17 september 2018 (bestreden besluit 2, 19/2712 ZW);
3) het besluit van 14 juni 2019 inzake de beëindiging van de ZW-uitkering per 1 maart 2019 (bestreden besluit 3, 19/3406 ZW).
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben daarna aanvullende stukken ingediend en zijn akkoord gegaan met een schriftelijke afdoening van de zaken.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres was werkzaam als allround medewerker horeca voor 22 uur per week.
Zij heeft zich op 1 augustus 2017 ziek gemeld met lichamelijke klachten. Bij besluit van 20 september 2017 heeft het UWV haar per 1 september 2017 een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 25 juli 2018 (primair besluit 1) heeft het UWV de uitkering van eiseres na een eerstejaars ZW-beoordeling per 1 september 2018 beëindigd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 mei 2019 (bestreden besluit 1) is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft zich per 3 september 2018 vanuit een situatie van werkloosheid opnieuw ziek gemeld. Bij besluit van 24 september 2018 heeft het UWV eiseres vanaf 3 september 2018 een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 20 februari 2019 (primair besluit 2) heeft het UWV de aan eiseres per 3 september 2018 toegekende ZW-uitkering beëindigd omdat eiseres per 17 september 2018 niet (meer) arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 mei 2019 (bestreden besluit 2) is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 februari 2019 (primair besluit 3) heeft het UWV eiseres meegedeeld dat in het primaire besluit 2 geoordeeld is dat eiseres per 17 september 2018 niet (meer) arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW. Maar omdat aan eiseres al ZW-uitkering is betaald tot 1 maart 2019, heeft het UWV besloten de ZW-uitkering per 1 maart 2019 te beëindigen. De reden daarvan is dat het eiseres vóór deze datum niet duidelijk kan zijn geweest dat zij arbeidsgeschikt werd beschouwd. Tegen dit besluit heeft eiseres op 3 april 2019 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 juni 2019 (bestreden besluit 3) is het bezwaar ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
2. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft hij recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 3
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat het UWV bij primair besluit 3 het recht van eiseres op de ZW-uitkering niet heeft beëindigd. Er was op dat moment immers geen recht meer op de ZW-uitkering nu dat bij primair besluit 2 al was beëindigd. Het (enige) rechtsgevolg dat uit primair besluit 3 voortvloeide was dat het UWV het ziekengeld niet ging terugvorderen dat over de periode van 17 september 2018 tot 1 maart 2019 onverschuldigd aan eiseres was betaald. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien welk procesbelang eiseres nog had bij een inhoudelijke beoordeling van primair besluit 3.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:1798, vloeit immers voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
In dit geval heeft het UWV bij primair besluit 3 besloten niet van eiseres terug te vorderen. Eiseres kon met haar bezwaar daartegen niet meer bereiken dan het UWV in zijn primair besluit 3 al aan haar had toegezegd. Als gevolg daarvan had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het UWV het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Oordeel van de rechtbank over de bestreden besluiten 1 en 2
4. Ter inhoudelijke beoordeling liggen aan de rechtbank dus alleen de bestreden besluiten 1 en 2 voor. Het gaat daarbij om de vraag of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres per 1 september 2018 respectievelijk 17 september 2018 heeft beëindigd.
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5. In geschil is dan ook of eiseres zowel op 1 september 2018 als op 17 september 2018 in staat was met gangbare arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen.

Medische beoordeling

6. In het kader van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is eiseres op 9 juli 2018 op het spreekuur verschenen van verzekeringsarts M.C.M.J.A. Verhaaf. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen (spreekuuronderzoek, anamnese en dossieronderzoek) heeft de verzekeringsarts geoordeeld dat eiseres belastbaar is met beperkingen. Hij acht de klachten van eiseres plausibel en in overeenstemming met de informatie uit de curatieve sector en eigen onderzoek. Vanuit de curatieve sector is een afwijking geconstateerd (hernia, verder klachten van burn-out met depressieve elementen) waarvoor behandeling is ingezet (pijnpoli, gesprekken psycholoog). De verzekeringsarts acht het reëel uit te gaan van een zekere psychische kwetsbaarheid met daarnaast een verminderde energetisch belastbaarheid. Eiseres is volgens de verzekeringsarts daarom ook aangewezen op werk dat niet te zwaar belastend is. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en belastbaarheid van eiseres vastgelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juli 2018.
7. Naar aanleiding van de melding van eiseres met ingang van 3 september 2018 (toegenomen) arbeidsongeschikt te zijn als gevolg van nek- en rugklachten, heeft verzekeringsarts Verhaaf eiseres op 17 september 2018 opnieuw onderzocht op zijn spreekuur en haar dossier bestudeerd. Daarbij kwam de verzekeringsarts tot dezelfde conclusies als op 9 juli 2018, maar heeft hij de belastbaarheid van eiseres wel herzien vanwege haar nieuwe klachten (die de verzekeringsarts als vooralsnog aspecifieke rugklachten heeft aangegeven) en heeft hij haar meer beperkt geacht. De aangepaste beperkingen en belastbaarheid van eiseres heeft de verzekeringsarts vastgelegd in de FML van 17 september 2018.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) C.H.C. Lemmers heeft de hoorzitting op 21 maart 2019 bijgewoond, de bezwaargronden en het dossier van eiseres bestudeerd en kennis genomen van de informatie van huisarts A. Verbrugge-van der Hoek van 11 april 2019, met daarbij gevoegd de informatie van reumatoloog
J.J. Veris-van Dieren van 6 november 2018 en de informatie van assistent neurochirurg van het Universiteitsziekenhuis te Gent, J. Paquet van 2 maart 2019. Aansluitend aan de hoorzitting heeft de verzekeringsarts b&b eiseres onderzocht. In zijn rapportage van 1 mei 2019 geeft de verzekeringsarts b&b aan geen harde medische redenen te zien om af te wijken van de primaire verzekerings-medische beoordeling. De FML van 17 september 2018 vindt de verzekeringsarts b&b voor beide data in geding (1 september 2018 en 17 september 2018) meer dan passend bij de objectiveerbare stoornissen van eiseres. In deze FML worden zeer forse beperkingen gegeven zowel in persoonlijk sociaal functioneren als voor dynamische en statische belasting. Ook in zijn optiek is er sprake van aspecifieke rug- en nekklachten, waarbij geen operatie-indicatie bestaat. Ook psychische problematiek in de vorm van somatisatie is aan de orde. Juist het zoveel mogelijk hervatten van de arbeidsrol in passende arbeid is volgens de verzekeringsarts b&b bij aspecifieke rug- en nekklachten in combinatie met somatisatie aan de orde. Volgens hem werkt afwezigheid uit het arbeidsproces bijna altijd antirevaliderend en klachtenonderhoudend, zoals zijns inziens ook bij eiseres het geval is.
9. Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat zij ten onrechte geen ZW-uitkering meer ontvangt. Zij heeft gedurende de bezwaarprocedures melding gemaakt van diverse lopende onderzoeken naar aanleiding van de medische beperkingen die zagen op de data in geding, te weten 1 september 2018, 3 september 2018 en 1 maart 2019. Het UWV heeft deze uitslagen ten onrechte niet afgewacht. Inmiddels is een aantal uitslagen bekend. Neuroloog Doelman heeft eiseres op 8 juni 2019 voor behandeling van haar klachten verwezen naar een revalidatietraject bij Revant. Dit traject zal in juli 2019 beginnen waardoor eiseres niet meer beschikbaar zal zijn voor het uitvoeren van de geduide functies. Eiseres heeft ook gewezen op het overgelegde verslag van Revant van 1 augustus 2019. Vanwege het traject is er sprake van een urenbeperking ingevolge de standaard duurbelasting in arbeid vanwege verminderde belastbaarheid. Ook heeft eiseres een brief van UZ Gent van 2 juni 2019 overgelegd, waaruit volgt dat de beeldvorming opnieuw wordt bekeken. Ten slotte dient het UWV volgens eiseres rekening te houden met de diagnose PTSS volgens de overgelegde brief van Emergis van 10 april 2012.
10. Het UWV heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat ook de nieuw ingestuurde medische informatie geen aanleiding geeft om zijn standpunt te wijzigen. In zijn rapportage van 29 september 2019 heeft de verzekeringsarts b&b Lemmers voor wat betreft de fysieke afwijkingen van eiseres herhaald dat er geen operatie indicatie is en dat de klachten van het bewegingsapparaat voor een belangrijk deel aan somatisatie toe te schrijven zijn. Met betrekking tot de psychische en cognitieve functies van eiseres, heeft de verzekeringsarts b&b erop gewezen dat de diagnose PTSS nu kennelijk door een andere psychiater is gesteld. De verzekeringsarts b&b vindt het opvallend dat eiseres noch bij hem, noch bij haar behandelend psychiater Y. Feuerschutz heeft genoemd dat er sprake zou zijn van herbelevingen of hyper-vigilantie, wat volgens de verzekeringsarts b&b een hard kenmerk is van een PTSS. Los daarvan leidt een andere diagnose ook niet meteen tot een wijziging van de vastgestelde belastbaarheid. Het gaat om het geheel van samenhangende bevindingen die consistent en inzichtelijk tot beperkingen op basis van ziekte of gebrek voeren. Noch in het beroepschrift, noch in de nieuw ingestuurde medische informatie zijn echt nieuwe gezichtspunten naar voren gekomen die aanleiding geven de FML van
17 september 2018 voor onjuist te houden, aldus de verzekeringsarts b&b.
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder niet alleen de psychische, maar ook de rug- nek-, schouder- en vingerklachten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen in hun rapportages waarin zij hun bevindingen inzichtelijk en overtuigend hebben beargumenteerd.
De rechtbank begrijpt dat eiseres veel klachten en beperkingen ervaart. Maar volgens vaste rechtspraak van CRvB is de subjectieve beleving en ervaring van iemands klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij iemand zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn volgens de CRvB van belang. Bij de opstelling van de FML is naar het oordeel van de rechtbank met het geobjectiveerde deel van de klachten voldoende rekening gehouden.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen alle medische informatie die ziet op de data in geding in hun afwegingen hebben betrokken. Van belang voor de beoordeling is de gezondheidstoestand van eiseres op die data. Eventuele verslechteringen in de gezondheidstoestand van eiseres na de data in geding (dus na 17 september 2018) zijn voor de beoordeling van de bestreden besluiten 1 en 2 niet van belang (zie de uitspraak van de CRvB van 13 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2419). De stukken die eiseres in beroep na de rapportage van de verzekeringsarts van 29 september 2019 nog heeft ingebracht (te weten brieven van klinisch psycholoog F. Boone van 11 december 2019 en van 29 maart 2020), hebben naar het oordeel van de rechtbank evenmin betrekking op de data in geding en geven ook anderszins onvoldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat de medische beoordeling door het UWV onzorgvuldig of onvolledig is geweest.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dus van oordeel dat niet is gebleken dat de beperkingen van eiseres in de FML van 17 september 2018 zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Geschiktheid voor de functies
12. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een bezwaararbeidsdeskundige van het UWV. Rekening houdend met de FML van 17 september 2018 heeft de arbeidsdeskundige de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190). De bezwaararbeidsdeskundige heeft voor wat betreft deze functies geen aanleiding gezien anders te concluderen dan de arbeidsdeskundige.
13. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapporten van de arbeidsdeskundige van 10 oktober 2018 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 mei 2019. In die rapporten is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen en de signaleringen in het resultaat functiebeoordeling, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de inhoud van die rapporten te twijfelen. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit duidelijk voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank hierboven in overweging 11. heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
14.
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die tot de conclusie leidt dat eiseres zowel op
1 september 2018 als op 17 september 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de uitkering van eiseres terecht beëindigd per 1 september 2018 en de per 3 september 2018 toegekende ZW-uitkering ook terecht beëindigd per 17 september 2018. De beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 zijn daarom ongegrond.
15. In verband met de conclusie van de rechtbank in overweging 3., zal de rechtbank het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een wegingsfactor 1). Vergoeding van griffierecht is niet aan de orde, nu eiseres van het betalen daarvan is vrijgesteld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het primaire besluit 3, verklaart het bezwaar van eiseres niet ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier op 3 juni 2020 en is openbaar gemaakt door middel geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.