ECLI:NL:CRVB:2019:1798
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die eerder als procesoperator werkte, had zich op 1 augustus 2014 ziek gemeld met psychische klachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 54,54%. Het Uwv heeft later, na bezwaar van appellant, de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 55,52%.
Tijdens de zitting op 17 april 2019 heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met de medische grondslag van het bestreden besluit. Het Uwv heeft echter bevestigd dat appellant vanaf 8 mei 2017 volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn uitkering vanaf die datum op dat percentage is gebaseerd. Appellant heeft aangegeven dat hij geen financieel belang meer heeft bij het hoger beroep, maar erkenning wil voor zijn medische situatie per 29 juli 2016.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen procesbelang meer is voor appellant, aangezien hij met het aanvechten van de medische grondslag niets meer kan verkrijgen dan wat hem al was toegekend. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met R.P.W. Jongbloed als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.