ECLI:NL:CRVB:2019:1798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
17/5329 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die eerder als procesoperator werkte, had zich op 1 augustus 2014 ziek gemeld met psychische klachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 54,54%. Het Uwv heeft later, na bezwaar van appellant, de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 55,52%.

Tijdens de zitting op 17 april 2019 heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met de medische grondslag van het bestreden besluit. Het Uwv heeft echter bevestigd dat appellant vanaf 8 mei 2017 volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn uitkering vanaf die datum op dat percentage is gebaseerd. Appellant heeft aangegeven dat hij geen financieel belang meer heeft bij het hoger beroep, maar erkenning wil voor zijn medische situatie per 29 juli 2016.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen procesbelang meer is voor appellant, aangezien hij met het aanvechten van de medische grondslag niets meer kan verkrijgen dan wat hem al was toegekend. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met R.P.W. Jongbloed als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.

Uitspraak

17.5329 WIA

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 juni 2017, 16/9576 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.E.M. Edelmann, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Edelmann. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als procesoperator voor 41,53 uur per week. Op
1 augustus 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft een aantal functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 54,54%. Bij besluit van 20 juni 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 29 juli 2016 tot en met 27 augustus 2017 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA.
1.2.
Het bezwaar dat appellant tegen dit besluit heeft ingediend heeft het Uwv bij besluit van
21 oktober 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 29 juli 2016 heeft bepaald op 55,52%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 oktober 2016 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid nader berekend op 55,52%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de medische grondslag van het bestreden besluit.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Ter zitting is gebleken dat het Uwv bij besluit van 20 september 2017 heeft vastgesteld dat appellant vanaf 8 mei 2017 volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn loongerelateerde uitkering vanaf die datum op dat arbeidsongeschiktheidspercentage wordt gebaseerd. Met ingang van 28 augustus 2017 is appellant in aanmerking gebracht voor een
WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij weliswaar geen financieel belang meer heeft bij zijn hoger beroep, maar dat hij erkenning wil voor zijn medische situatie per
29 juli 2016, omdat hij vindt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op wat ter zitting is gebleken moet de Raad allereerst beoordelen of nog sprake is van procesbelang. Uit vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraken van
26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805, en van 2 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2098, vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
In een situatie als deze, waarin met ingang van 8 mei 2017 de loongerelateerde
WGA-uitkering gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en waarin appellant niet uitdrukkelijk heeft betoogd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, leveren de bij appellant bestaande bezwaren tegen de vastgestelde beperkingen geen procesbelang op als bedoeld in overweging 4.1. Met het aanvechten van de medische grondslag kan appellant immers niet meer verkrijgen dan hij bij het bestreden besluit al toegekend heeft gekregen.
4.3.
Hieruit volgt de conclusie dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
JvC