ECLI:NL:CRVB:2013:2419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12-530 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, die zijn werkzaamheden als heftruckchauffeur had gestaakt vanwege ernstige energetische beperkingen door een hartaandoening, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 18 oktober 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de nieuwe medische stukken die door de appellant zijn ingediend, geen betrekking hebben op de datum in geding en onvoldoende aanleiding geven om te concluderen dat de medische beoordeling door het Uwv onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, niet overtuigend geacht. De informatie van de huisarts en de cardioloog is in de beoordeling voldoende meegewogen, en de Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant geen specifieke arbeidskundige gronden heeft geformuleerd en dat de medische beoordeling van de psychische klachten door het Uwv is gebaseerd op gedegen onderzoek. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/530 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
14 december 2011, 11/878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.B.J.G.M. Schyns hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013. Namens appellant is
mr. Schyns verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft op 20 oktober 2008 zijn werkzaamheden als heftruckchauffeur gestaakt vanwege ernstige energetische beperkingen door een hartaandoening.
2.
Bij besluit van 17 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 18 oktober 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 27 mei 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, in overeenstemming is met de vereisten van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de overigens daaraan te stellen zorgvuldigheidsvereisten en heeft - gelet op alle voorhanden medische
gegevens - onvoldoende aanknopingspunten gevonden de eindconclusie van voormeld verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. Het Uwv heeft een onafhankelijk psychiater ingeschakeld die appellant heeft onderzocht en op 9 november 2010 heeft gerapporteerd. Anders dan appellant ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit met onvoldoende zorg zou zijn voorbereid of dat het Uwv de psychiater om een aanvullend advies had moeten vragen. Voorts is de informatie van de huisarts en de informatie van de behandelend cardioloog R. Hazeleger, uitdrukkelijk en in voldoende mate bij de beoordeling meegenomen. Niet is gebleken dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, op de datum in geding niet in staat was te achten om - binnen de voor hem gestelde beperkingen vallende -werkzaamheden te verrichten.
4.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. Hij heeft zijn gronden in beroep herhaald en stelt zich op het standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De informatie van de huisarts en de cardioloog is in de beoordeling onvoldoende meegewogen. Ter ondersteuning van zijn hoger beroep verwijst hij naar de brief van psychiater C. Colaklar van
12 december 2011, een medicatie-overzicht, een afsprakenkaart van de cardioloog en de orthopedisch chirurg, een brief van cardioloog Hazeleger van 13 maart 2012, een brief van een oefentherapeute mensendieck en een verslaglegging van een psychiatrisch onderzoek op 13 december 2012 en 20 december 2012 door psychiater C. Verhoef en AIOS psychiatrie
W. Janssen.
5.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ten aanzien van de brieven van de huisarts en de cardioloog Hazeleger heeft het Uwv verwezen naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 12 april 2011 en 15 november 2011. In het rapport van 12 september 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts gewezen op het expertise-onderzoek verricht door psychiater H. Kondakçi, iemand met zelf een Turkse achtergrond, die vanwege deze diens achtergrond een minder door cultuurverschillen gekleurd patroon heeft kunnen zien. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat het rapport van Verhoef en Janssen slechts gericht is op het heden, met als doel herziening van de diagnose in het heden en dat uit dit rapport blijkt dat appellant klachten nog steeds heftiger presenteert dan vanuit de medische feiten en omstandigheden verklaarbaar is.
6.1.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of de rechtbank op juiste gronden het bestreden besluit van het Uwv in stand heeft gelaten waarin is bepaald dat appellant met ingang van 18 oktober 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Anders dan appellant stelt is hierbij niet de datum van het bestreden besluit de datum in geding, maar 18 oktober 2010, de datum na einde wachttijd voor de Wet WIA, waarop de beoordeling ziet. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
Uit het hoger beroepschrift en het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken, dat het hoger beroep zich richt op de medische grondslag van het bestreden besluit en dat er geen specifiek arbeidskundige gronden zijn geformuleerd, ook niet ten aanzien van de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
6.3.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte medische gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze en de medische stukken die appellant in hoger beroep heeft ingezonden hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De nieuwe medische stukken hebben geen betrekking op de datum in geding en geven onvoldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat de medische beoordeling door het Uwv onzorgvuldig of onvolledig is geweest.
6.4.
Het Uwv heeft de medische beoordeling ten aanzien van de psychische klachten met name gebaseerd op het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en het rapport van Psychiater Kondakçi van 9 november 2010. Kondakçi is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een chronische aanpassingsstoornis en duidt de waarnemingsstoornissen als pseudohallucinaties, te zien als een uiting van emotionele stress en passend bij onder andere de subculturele achtergrond van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 12 september 2013 onder verwijzing naar het rapport van psychiater Kondakçi gemotiveerd waarom het rapport van Verhoef en Janssen geen reden geeft om terug te komen van de medische beoordeling van het Uwv met betrekking tot de datum in geding.
6.5.
Cardioloog Hazeleger heeft appellant op 17 maart 2010 in verband met pijn in de armen en op de borst onderzocht. Bij onderzoek was sprake van een normaal inspanningsvermogen en waren er geen aanwijzingen voor ischemie. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft in het rapport van 15 november 2011 gemotiveerd dat er geen cardiologische feiten tussen oktober 2010 en september 2011 bekend zijn, die geleid kunnen hebben tot een medische verslechtering. Het onderzoek van cardioloog Hazeleger op 13 maart 2012 kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel ten aanzien van de datum in geding.
6.6.
Volgens het medisch rapport van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van
12 april 2011 zijn tijdens de hoorzitting op 11 maart 2011 bij het Uwv de armklachten aan de orde gekomen en is met appellant besproken - nadat deze had verklaard dat voor deze klachten in het academisch ziekenhuis Maastricht geen verklaring is gevonden - dat standaard lichamelijk onderzoek niets kan toevoegen aan de gegevens die uit het specialistisch onderzoek door de cardioloog naar voren zijn gekomen. Appellant heeft behalve een afsprakenkaart met een orthopedische chirurg geen medische informatie overgelegd waarin een medisch objectiveerbare verklaring voor deze klachten wordt gegeven.
6.7.
Uit de overwegingen 6.2 tot en met 6.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) Z. Karekezi
JvC