ECLI:NL:RBZWB:2020:2332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
BRE 20/6072
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging bijstandsuitkering wegens ontbreken woonkosten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen de verlaging van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. De verlaging was gebaseerd op het ontbreken van woonkosten, aangezien verzoekster in een chalet woonde dat zij van haar broer huurde zonder huur te betalen, maar wel verantwoordelijk was voor het onderhoud. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om haar bijstandsuitkering te herstellen naar het volledige bedrag totdat er op haar bezwaarschrift was beslist.

De voorzieningenrechter oordeelde dat hij voldoende informatie had om zonder zitting uitspraak te doen. Hij overwoog dat verzoekster een bijstandsuitkering ontving naar de norm voor alleenstaanden, maar dat het college de uitkering had verlaagd met 18% van de gehuwdennorm, omdat verzoekster volgens het college geen woonkosten had. Verzoekster had weliswaar rekeningen overgelegd voor onderhoudswerkzaamheden aan het chalet, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat deze niet voldoende bewijs boden voor de gemaakte kosten. Ook de energiekosten werden niet als woonkosten erkend.

Daarnaast werd het beroep van verzoekster op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat de situatie was veranderd door de beleidsregels van de gemeente Altena, die wel regels had voor het verlagen van de uitkering bij het ontbreken van woonkosten. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college rechtmatig had gehandeld door de uitkering te verlagen en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6072 PW VV

uitspraak van 6 mei 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. M.M. van Woensel,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 november 2019 (bestreden besluit) van het college. Dit besluit gaat over de verlaging van haar bijstandsuitkering vanwege het ontbreken van woonkosten. Verzoekster heeft aan de voorzieningenrechter gevraagd of zij weer een volledige bijstandsuitkering kan krijgen, totdat er op haar bezwaarschrift is beslist. Dit wordt een ‘voorlopige voorziening’ genoemd.
De voorzieningenrechter acht zich door de voorhanden gegevens voldoende voorgelicht om uitspraak te kunnen doen over het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter doet daarom uitspraak zonder zitting met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

1. Verzoekster ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Zij huurt een chalet aan de [adres chalet] in [plaats chalet] van haar broer. In de huurovereenkomst staat dat zij geen huur hoeft te betalen. Als tegenprestatie voor bewoning moet zij wel al het onderhoud in en om de woning (laten) doen.
Waar gaat het in deze zaak om?
2. Het college heeft de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf 1 januari 2020 verlaagd met 18% van de gehuwdennorm (€ 264,97 per maand). Dit omdat verzoekster volgens het college geen woonkosten heeft. Verzoekster is het niet eens met deze verlaging. Dit is waar het in deze zaak om gaat.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel
3. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoekster kans van slagen heeft. Hij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter niet per se te volgen.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
4. In de Participatiewet is geregeld wanneer iemand een bijstandsuitkering krijgt. In deze wet staan ook de bedragen genoemd die een uitkeringsgerechtigde krijgt. Zo zijn er vaste bedragen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. De wet biedt het college ook de mogelijkheid om deze bedragen aan te passen aan de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. Zo kan de bijstandsuitkering worden verlaagd als iemand geen woonkosten heeft [1] .
Het college heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de uitkering te verlagen als iemand geen woonkosten heeft. Het college heeft hierover beleid gemaakt en in dit beleid staat wanneer het college de uitkering verlaagt [2] .
5. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij wél woonkosten heeft. Om dit aan te tonen, heeft zij 2 rekeningen overgelegd van [naam bedrijf], die betrekking hebben op onderhoudswerkzaamheden aan het chalet. Daarnaast betaalt verzoekster de energiekosten voor het chalet.
6. Is er sprake van woonkosten?
Het college heeft verzoekster meermalen gevraagd naar de onderhoudswerkzaamheden die zijn verricht. Dit omdat huishoudelijke werkzaamheden (zoals schoonmaken, ramen zemen, grasmaaien, etc) onder het normale woongenot van een woning behoren en los staan van de huurprijs. Verzoekster heeft echter niet aangegeven welke onderhoudswerkzaamheden er precies zijn verricht. In bezwaar heeft zij bij het college twee facturen ingeleverd die gaan over het onderhoud aan het chalet aan [adres chalet]. Deze facturen dateren van 6 januari 2019 en 12 maart 2019. De eerste factuur ziet op een periode waarin verzoekster nog niet in het chalet woonde. Zij hoeft geen onderhoudskosten te betalen voor een chalet waar zij niet woont. Uit deze facturen blijkt ook niet welke onderhoudswerkzaamheden er zijn verricht. Evenmin zijn de facturen onderbouwd met bijvoorbeeld het aantal arbeidsuren, het tarief daarvan of materiaalkosten. Daarbij komt dat verzoekster geen betaalbewijzen (zoals een bankafschrift) heeft ingeleverd, waaruit blijkt dat zij deze kosten daadwerkelijk zelf heeft voldaan. Dit terwijl het college in een besluit van 8 mei 2018 aan verzoekster heeft gevraagd om facturen én betaalbewijzen van onderhoud aan de woning in te leveren.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor het onderhoud van het chalet, wat verder gaat dan huishoudelijke werkzaamheden.
Ten aanzien van de energiekosten overweegt de voorzieningenrechter dat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als woonkosten, zoals bedoeld in het beleid van het college [3] . Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1226.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij woonkosten heeft. Het college mocht daarom de uitkering verlagen.
7. Kan verzoekster een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
Verzoekster heeft nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens haar betaalde zij voorheen (toen zij nog aan [voormalig adres verzoekster] woonde) ook geen huur en waren de omstandigheden hetzelfde als nu. Als het college daar toen niet mee akkoord was, dan hadden zij dat haar toen al moeten melden. De huurovereenkomst is echter door het college akkoord bevonden. Het kan volgens verzoekster niet zo zijn dat dit akkoord nu eenzijdig door het college wordt gewijzigd, terwijl de omstandigheden niet tussentijds gewijzigd zijn.
De voorzieningenrechter maakt uit het dossier op dat het bij verzoekster opvragen van bewijsstukken omtrent de onderhoudskosten niet nieuw is. Dit is haar al eerder kenbaar gemaakt, namelijk bij besluit van 8 mei 2018. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de gemeente Aalburg, waar verzoekster eerst onder viel, geen beleidsregels had over het verlagen van de uitkering vanwege het ontbreken van woonkosten. De gemeente Altena, waar verzoekster nu onder valt, heeft wel dergelijke beleidsregels hierover in het leven geroepen. Dit betekent dat er nu sprake is van andere regels en daarmee een andere situatie. Verzoekster kan daarom geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel.
8. Mag het college bij de verlaging aansluiten bij de gehuwdennorm?
Verzoekster krijgt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, naar de verlaging betreft een percentage van de gehuwdennorm. Verzoekster is het daar niet mee eens. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt echter dat het college voor de verlaging mag aansluiten bij de gehuwdennorm. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3382.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier, op 6 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen (hoger) beroep open.

Bijlage

Participatiewet
Artikel 27:
Het college kan de norm […] lager vaststellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
Beleidsregel Normverlagingen Participatiewet Altena 2019
Artikel 1, aanhef en onder e:
In deze beleidsregel wordt verstaan onder woonkosten: indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag.
Artikel 3, eerste lid:
De verlaging van de norm bedoeld in artikel 27 van de wet als gevolg van de woonsituatie bedraagt 18% van de gehuwdennorm van artikel 21 sub b van de wet indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn. […]

Voetnoten

1.Deze mogelijkheid staat in artikel 27 van de Participatiewet.
2.Dit staat in de Beleidsregel Normverlagingen Participatiewet Altena 2019.
3.In artikel 1, aanhef en onder e, van de Beleidsregel Normverlagingen Participatiewet Altena 2019 wordt onder woonkosten namelijk de maandelijkse huurprijs verstaan.