ECLI:NL:CRVB:2018:3382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
17/779 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van bijstandsverlening op basis van woonsituatie en beleidsregels

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW) en was van mening dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem de bijstandsverlening ten onrechte met 10% had verlaagd. De verlaging was gebaseerd op het feit dat appellant geen eigen woning had en lagere woonkosten zou hebben dan een bijstandsgerechtigde die wel een woning bewoont. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de te beoordelen periode, van 20 augustus 2015 tot en met 11 september 2015, geen woning aanhield en als dakloos moest worden aangemerkt. Het college had de bijstand verlaagd op basis van de Beleidsregels van de gemeente Haarlem, die bepalen dat daklozen een verlaging van 10% van de gehuwdennorm kunnen krijgen. De Raad oordeelde dat het college op goede gronden had gehandeld en dat de verlaging van de bijstand niet in strijd was met de PW of de toelichting op artikel 27 van de Wet werk en bijstand (WWB).

De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een hogere bijstandsverlening rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17 779 PW

Datum uitspraak: 23 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 december 2016, 16/1773 en 16/3404 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.L. Scheltens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Scheltens. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 20 augustus 2015 heeft appellant bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd. Daarbij heeft appellant aan het college gemeld dat hij geen eigen woning meer heeft en op verschillende adressen, onder meer in het [hotel W.], de nacht doorbrengt.
1.2.
Het college heeft, voor zover hier van belang, bij besluit van 11 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 februari 2016 (bestreden besluit), appellant met ingang van 20 augustus 2015 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande en de bijstand met toepassing van artikel 27 van de PW met 10% van de gehuwdennorm verlaagd, op de grond dat hij minder woonkosten heeft dan een bijstandsgerechtigde die een woning bewoont. Daarbij heeft het college gewezen op de Beleidsregels aanpassing bijstandsnorm van de gemeente Haarlem (Beleidsregels).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Appellant heeft aangevoerd dat het college de bijstand ten onrechte met 10% heeft verlaagd en dat de bijstand met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW had moeten worden afgestemd op zijn situatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 20 augustus 2015 tot en met 11 september 2015.
4.2.
Op grond van artikel 27 van de PW kan het college de bijstandsnorm lager vaststellen voor zover een betrokkene lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
4.3.
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 27 van de Wet werk en bijstand (WWB) (Kamerstukken II 2002/2003, 28 870, nr. 3, blz. 53), welke bepaling in essentie is overgenomen in artikel 27 van de PW, is opgemerkt dat dak- en thuislozen in de regel geen kosten zullen hebben voor het aanhouden van woonruimte, maar dat de intentie van artikel 27 niet is dat gemeenten in dat geval kunnen volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand wegens het enkele feit van het ontbreken van woonruimte. Het is immers aan de gemeenten om zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau en tegenover het ontbreken van kosten voor het aanhouden van woonruimte staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dat dient bij de vaststelling van de uitkeringshoogte te worden betrokken.
4.4.
Ter uitvoering van artikel 27 van de PW heeft het college beleid vastgesteld, neergelegd in de onder 1.2 vermelde Beleidsregels. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels, opgenomen in hoofdstuk 2, bedraagt de verlaging als bedoeld in
artikel 27 van de PW 10 % van de gehuwdennorm indien de belanghebbende dakloos is.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregels laten de bepalingen in hoofdstuk 2 de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW onverlet.
4.5.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode geen woning aanhield en dat hij als dakloos in de zin van de Beleidsregels was aan te merken. Appellant verbleef enkele nachten bij de [familie X.] en bij [Y.] en de rest van de te beoordelen periode in het [hotel W.]. Voor zijn verblijf op de diverse adressen heeft appellant niet betaald, omdat hij het geld niet had. Uit de stukken blijkt – zoals appellant ter zitting heeft bevestigd – dat de kosten van het verblijf in het [hotel W.] zijn voldaan door een ondernemer, als gift aan appellant.
4.6.
Het college heeft zich, gelet op 4.5, op goede grond op het standpunt kunnen stellen dat appellant in de te beoordelen periode lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan had als gevolg van zijn woonsituatie. De verlaging van de bijstand met 10% van de gehuwdennorm is in overeenstemming met artikel 3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels. Dit beleid is, anders dan appellant heeft betoogd, niet in strijd met de PW, noch met de toelichting op artikel 27 van de WWB. Dat volgens het beleid bij de verlaging van de bijstandsnorm wordt aangesloten bij de gehuwdennorm is, eveneens anders dan appellant heeft betoogd, niet kennelijk onredelijk, gelet op de door het college gegeven toelichting dat dat de huisvestingskosten van alleenstaanden en gehuwden over het algemeen weinig zullen verschillen. Gelet daarop slaagt het betoog van appellant dat bij de verlaging ten onrechte is aangesloten bij de gehuwdennorm niet.
4.7.
De beroepsgrond dat het college op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW en in afwijking van artikel 3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels, de bijstand hoger had moeten vaststellen, slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die daartoe nopen. Daarbij is van betekenis dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode kosten met betrekking tot de woonsituatie had die die hoger waren dan 10% van de gehuwdennorm. De omstandigheid dat appellant de wens heeft de kosten van het verblijf in het [hotel W.] te zijner tijd aan de ondernemer terug te betalen, maakt dit niet anders.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten
.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en M. ter Brugge en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2018.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) C.A.E. Bon

MD