ECLI:NL:RBZWB:2020:2167
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende bewijs van financiële situatie
Op 14 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2020, waarbij zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet was afgewezen. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat er geen onduidelijkheden waren over zijn financiële positie. Hij verbleef in een tourcaravan en had geen eigen woonwagen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er op basis van de ingediende stukken onvoldoende bewijs was dat de verzoeker recht had op bijstand. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat hij bijstand nodig heeft. De verzoeker had niet voldoende duidelijkheid verschaft over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De voorzieningenrechter volgde de verzoeker niet in zijn opvatting dat het college alleen bevoegd was om de financiële situatie in de voorafgaande periode te onderzoeken als er eerder sprake was van een intrekking wegens verzuim.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat het college voldoende gemotiveerd had aangegeven dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. De uitspraak benadrukte dat bij een aanvraag om bijstand de aanvrager moet voldoen aan de inlichtingenverplichting en dat het college niet verplicht was om de financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag te onderzoeken. De beslissing van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.