Op 29 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een zorgmachtiging verleend aan een betrokkene, geboren in 1999, die gedetineerd was in P.I. Vught. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3, eerste lid, onder 5 van de Wet forensische zorg (Wfz) en artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een psychische stoornis bij de betrokkene, die leidde tot ernstig nadeel, waaronder het risico op ernstig lichamelijk letsel voor zichzelf of anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verplichte zorg noodzakelijk was om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van de betrokkene te stabiliseren.
De mondelinge behandeling vond plaats op 15 april 2020, waarbij de betrokkene telefonisch werd gehoord in verband met de coronamaatregelen. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie en de advocaat van de betrokkene afgewogen. De officier van justitie had primair verzocht om afwijzing van de zorgmachtiging, maar de rechtbank oordeelde dat de noodzaak voor verplichte zorg niet kon worden genegeerd, vooral gezien het recidiverisico en de ernst van de psychische aandoening van de betrokkene.
De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor een periode van 26 weken, met maatregelen zoals het toedienen van medicatie, beperking van de bewegingsvrijheid en toezicht op de betrokkene. De rechtbank benadrukte dat de zorgmachtiging niet in de weg staat van de voortgang van de strafzaak tegen de betrokkene. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en geldt tot 27 oktober 2020.