ECLI:NL:RBZWB:2020:1911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
358321
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door uiten van ernstige beschuldigingen aan het adres van de gemeente Tholen, burgemeester en gemeentesecretaris

In deze zaak vorderden de eisers, de gemeente Tholen, de burgemeester en de gemeentesecretaris, een verklaring voor recht dat de gedaagden onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld door ernstige beschuldigingen te uiten. De gedaagden, waaronder een buitenlandse vereniging, beschuldigden de burgemeester en de gemeentesecretaris van betrokkenheid bij criminele activiteiten, waaronder kinderhandel en omkoping. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld, omdat zij wisten of behoorden te weten dat de beschuldigingen niet waar waren. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers toe, inclusief schadevergoeding van € 5.000,00 voor zowel de burgemeester als de gemeentesecretaris, en legde een dwangsom op voor het herhalen van de beschuldigingen. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de eer en goede naam van publieke ambtsdragers. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden niet konden aantonen dat hun beschuldigingen gegrond waren en dat de uitlatingen de integriteit van het openbaar bestuur ernstig hadden aangetast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/358321 / HA ZA 19-311
Vonnis van 8 april 2020
in de zaak van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE THOLEN,
zetelende te Tholen,
2.
[eiser sub 2],
wonende te Tholen,
3.
[eiser sub 3],
wonende te Tholen,
eisers,
advocaat mr. S.M. Kingma te Den Haag,
tegen
1. de entiteit naar buitenlands recht
[gedaage sub 1],
gevestigd te Sint Philipsland,
2. de vereniging naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
[gedaagde sub 2],
gevestigd te Cardiff, Verenigd Koninkrijk, en kantoorhoudende te Sint Philipsland,
3. de vereniging
[gedaagde sub 3],
gevestigd te Sint Philipsland,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te Sint Philipsland,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te Sint Philipsland,
6.
[gedaagde sub 6],
wonende te Sint Philipsland,
7.
[gedaagde sub 7],
wonende te Sint Philipsland,
gedaagden,
advocaat mr. M.D. Winter te Den Haag.
Eisers zullen hierna worden aangeduid als [eisers] en afzonderlijk als de gemeente, de burgemeester (eiseres sub 2) en de gemeentesecretaris (eiser sub 3). Gedaagden zullen hierna [gedaagden] worden genoemd en ieder afzonderlijk [gedaage sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 september 2019;
  • het proces-verbaal van de op 12 december 2019 gehouden comparitie en de ter gelegenheid daarvan door [eisers] genomen akte, tevens akte overlegging productie, en de door partijen overgelegde spreekaantekeningen;
  • de brief van 20 december 2019 van mr. Veldhuis (namens eisers) aan de rechtbank;
  • de brieven van 20 december 2019 van mr. Winter aan de rechtbank.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] is burgemeester van de gemeente. [eiser sub 3] is gemeentesecretaris bij de gemeente.
2.2.
[gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] zijn (middellijk) bestuurders van [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 3] is bestuurder van [gedaagde sub 2] .
2.3.
Bij besluit van 19 juli 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college) besloten tot invordering van door [gedaagde sub 4] verbeurde dwangsommen in verband met – kort gezegd - de aanwezigheid van een groot aantal bouwwerken zonder vergunning aan de Campweg 3 te Sint Philipsland, welke bouwwerken volgens het Kadaster aan [gedaagde sub 4] toebehoorden.
2.4.
Op 20 oktober 2016 heeft [gedaagde sub 4] de gemeente bericht dat [gedaagde sub 2] haar schulden heeft overgenomen.
2.5.
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft het college het door [gedaagde sub 4] tegen het besluit van 19 juli 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en [gedaagde sub 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
2.6.
Medio 2017 heeft [gedaagde sub 3] de verbeurde dwangsommen voldaan.
2.7.
Bij uitspaak van 22 december 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het door [gedaagde sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard omdat niet was gebleken dat zij bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 19 juli 2016 van het college. Het door [gedaagde sub 4] tegen het besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
2.8.
[gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] hebben op 6 februari 2018 tegen de uitspaak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Bij aanvullend hoger beroepschrift van 1 maart 2018 hebben zij aangevoerd dat – kort gezegd – [gedaagde sub 4] wegens inbreng van de illegale bouwwerken in een Gesellschaft Burgerlichen Rechts en wegens een aan ‘ [naam organisatie] ’ verleende volmacht, geen eigenaar meer was van de bouwwerken en niet meer gerechtigd was om daarover te beschikken.
2.9.
Op 11 november 2018 heeft [gedaagde sub 5] als voorzitter van [gedaagde sub 3] , namens [gedaage sub 1] een brief geschreven aan de Commissaris van de Koning voor de Provincie Zeeland. In de brief worden klachten geuit jegens de burgemeester wegens onder meer “
stelselmatige schending van de rechten van de mens aan burgers van de gemeente Tholen”, “
het verlies van integriteit van het bestuur van de gemeente Tholen, wegens aantoonbare infiltratie door een criminele organisatie”, “
het verlenen van diensten aan een criminele organisatie die zich onder andere bezighoudt met diefstallen en kinderhandel”, “
ondermijning van de democratische rechtsstaat”, “
schending van haar eed” en “
het faciliteren van de vermenging van de onderwereld met de bovenwereld”.
In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
E. Overgelegde bewijzen van omkoping binnen de gemeente Tholen
Al op 20 oktober 2017 heeft de [gedaagde sub 3] het college van Burgemeester en Wethouders op de hoogte gebracht van het bestaan van bewijsstukken waaruit blijkt dat sprake is van omkoping van de gemeentesecretaris van Tholen, [eiser sub 3] .
(…)H. Infiltratie criminele organisatieDoor de duidelijke signalen van het bestaan van de criminele organisatie in de gemeente Tholen niet op te pikken, heeft zij toegestaan dat deze criminele organisatie, die betrokken is bij terroristische misdaden en bij de kinderhandel, in de ambtelijke organisatie van de gemeente Tholen is geïnfiltreerd.Daarnaast zal ik aantonen, dat Burgemeester [eiser sub 2] zich inmiddels inzet voor de doelen van deze criminele organisatie en daarmee lijkt te zijn opgenomen in deze criminele organisatie, althans de schijn opwekt zelf ook daarin te zijn opgenomen.In de maand juli 2018 hebben een tweetal leden van deze terroristische organisatie bekend dat deze terroristische criminele organisatie zich niet alleen maar bezig houdt met de vernietiging van en diefstallen van eigendommen en pensioenvermogen van de NGO-en-Charity, maar zich met veel meer misdrijven bezighoudt, waaronder kinderhandel, kindermoord, kindermisbruik, kindermishandeling en meer. De burgemeester van Tholen heeft er daardoor voor gezorgd dat de Nederlandse staat, via haar, (ongewild) de kinderhandel heeft gefaciliteerd en de mensenrechten van onze NGO-en-Charity, onze leden en deze kinderen heeft geschonden.(…)J. Klacht tegen burgemeester [eiser sub 2]
(…)
Zij heeft de wensen van deze criminele organisatie ingewilligd en hand- en spandiensten verleend met het oogmerk het plegen van misdrijven te faciliteren, althans door haar is gefaciliteerd.Hierdoor is Burgemeester [eiser sub 2] betrokken geraakt bij een criminele organisatie die bezig is met de voorbereiding van moordaanslagen op leden van onze NGO-en-Charity en met de kinderhandel.(…)
De verklaringen bewijzen voorts dat de onderwereld haar tentakels diep heeft uitgestrekt in de gemeente Tholen, daar vaste grond heeft gekregen en zich diep in de gemeenteorganisatie heeft geworteld. Uit de bekentenissen, dan wel uit de gebeurtenissen en handelswijze, blijkt namelijk dat zowel de burgemeester als de gemeentesecretaris van de gemeente Tholen structureel hebben meegewerkt aan de doelen van deze criminele organisatie(…)”
2.10.
Op 13 november 2018 heeft [gedaagde sub 5] als voorzitter van [gedaagde sub 3] , namens de [gedaage sub 1] in het kader van de hoger beroepsprocedure van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] de hiervoor genoemde brief aan de Commissaris van de Koning aan de ABRS toegezonden. In de brief aan de ABRS worden de verwijten die genoemd zijn in de aan de Commissaris van de Koning gerichte brief herhaald en is onder meer vermeld dat sprake is van “
opgekomen bewijs, waarbij de gemeente Tholen, althans de gemeentesecretaris en de burgemeester, diensten hebben verleend aan een criminele organisatie die zich onder andere bezighoudt met kinderhandel” en dat sprake is van “
actieve deelname van de gemeente Tholen aan de diefstal van pensioenvermogen”.
In de brief is voorts onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
A. Inleiding
Aan de Commissaris van de Koning is verzocht om onze levens en eigendommen in bescherming te nemen tegen een terroristische criminele organisatie, die al lang geleden op verschillende plaatsen is geïnfiltreerd in de publieke sector, zoals in de gemeente Tholen alsmede in de Belastingdienst.B. Aantasting mensenrechten
Voor wat betreft de gemeente Tholen zijn deze terroristen door ondermijning van het gezag van de burgemeester in de positie gekomen dat de leden van onze NGO-en-Charity-organisatie voor hun leven en eigendommen dienen te vrezen.
Inmiddels is gebleken dat mevrouw [eiser sub 2], in haar hoedanigheid van burgemeester van de gemeente Tholen, stelselmatig de artikelen 2 en 3 van het “Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden”(…) heeft geschonden, alsmede artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.Tevens is gebleken dat de burgemeester heeft meegedaan aan de ontneming van de eigendommen van de door de Nederlandse staat erkende NGO-en-Charity, waartoe drie internationale pensioenfondsen behoren.(…)
Burgemeester [eiser sub 2] heeft echter, als publieke ambtsdrager, de integriteit van het openbaar bestuur geschonden en daarmee, namens de Nederlandse staat, de verplichtingen tot eerbiediging van de rechten van de mens geschonden, waaronder de rechten op leven en eigendom en het verbod van foltering.
C. Infiltratie en ondermijningDe burgemeester heeft toegestaan, althans heeft nagelaten te verhinderen, dat de gemeente Tholen is geïnfiltreerd door de terroristische criminele organisatie, waardoor zij actief heeft meegewerkt aan de ondermijning van de gemeente Tholen.(…)D. Doelen van de terroristische criminele organisatie
Burgemeester [eiser sub 2] werkt niet alleen actief mee aan de diefstal van onze eigendommen en rechten in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol, behorende bij het EVRM, maar zij is daardoor (ongewild) ook betrokken geraakt bij vele andere misdaden, waaronder de kinderhandel, ontneming van pensioenvermogen en belemmering van het ongestoord genot van de eigendommen van de NGO-en-Charity.
(…)
Tegenwerking door de gemeente Tholen
De gemeente Tholen heeft niet gereageerd op de aanzegging van de boetes, doch de gemeente Tholen is doorgegaan met tegenwerking, terwijl de gemeente wist dat de terroristische criminele organisatie bezig was met vernietiging, waarbij de gemeente betrokken is.(…)”
2.11.
Op 26 november 2018 is het hoger beroep bij de ABRS tijdens een openbare zitting behandeld. [gedaagde sub 4] was op de zitting vertegenwoordigd door [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] en [gedaagde sub 5] . In de deels voorgedragen en overgelegde pleitnota met de kop ‘PLEITNOTA VOOR DE RAAD VAN STATE van het [gedaagde sub 2] ’, is onder meer het volgende vermeld:
“In de brief van 13 november j.l. zijn een aantal teksten uit verklaringen en bekentenissen aangehaald. Twee leden van een terroristische criminele organisatie hebben hierin schriftelijk opening van zaken gegeven, waarbij zij elkaars bekentenissen bevestigen. De volledige teksten zijn u afgelopen dinsdag (…) alsnog toegezonden. (…) Door de te late indiening zijn deze stukken door uw Raad retour gezonden.(…)De inhoud van de verklaringen heeft het vermoeden bevestigd dat de kans groot is dat alles wat wij aan de gemeente openbaren, zoals documenten en informatie, rechtstreeks terecht komt bij een criminele organisatie.
Uit de verklaringen blijkt namelijk dat de gemeente Tholen, zich via omkoping, heeft laten inschakelen om het erfrecht van mevrouw [gedaagde sub 4] te vernietigen en alle bezittingen van de Charity-en-NGO te stelen.(…)
Door verweving van de gemeente Tholen met de onderwereld kan dit niet aan u worden overgelegd, maar ik kan wel verwijzen(…)Ik verwijs naar de vele verklaringen en bekentenissen van [mevrouw X] en [mevrouw Y] waaruit blijkt dat het doel om armoede te bestrijden niet van de grond mocht komen. De opbouw van de organisatie moest worden tegengewerkt en de bestrijding van armoede moest worden voorkomen. Er is besloten dat mevrouw [gedaagde sub 4] moest worden vernietigd. Dit is ook uitgevoerd en daarvoor heeft een criminele organisatie vele misdaden begaan en hebben zij nog meer misdaden gepland zolang de vernietiging nog niet is voltooid.(…)De verklaringen en beide brieven bevestigen dat de gemeente Tholen ten aanzien van mevrouw [gedaagde sub 4] zich bezig heeft gehouden met zowel haar vernietiging als van haar erfrecht van mevrouw [gedaagde sub 4] .(…)
Uit de verklaringen blijkt ook dat er moordaanslagen op mevrouw [gedaagde sub 4] zijn voorbereid om alles in bezit te krijgen en om de bestrijding van de armoede te frustreren.(…)
Uit de verklaringen blijkt onomstotelijk dat de gemeente Tholen, zich via omkoping, heeft laten inschakelen om het erfrecht van mevrouw [gedaagde sub 4] te vernietigen en alle bezittingen van de Charity-en-NGO te stelen.(…)Nu pas liggen er bewijzen wat het doel is van de terroristische criminele organisatie, zij willen alles tegenwerken en zij willen alles vernietigen.Wij willen kinderen hun geboorterechten teruggeven. De criminele organisatie wil juist de geboorterechten ontnemen door geld te verdienen met de kinderhandel, kinderarbeid, kindermishandeling en met veel meer ten koste van kinderen. De gemeente Tholen is ingeschakeld om hand- en spandiensten te verlenen en heeft de doelen van deze criminele organisatie gefaciliteerd.
(…)
Uit de verklaringen blijkt ook dat de plannen om ons te vermoorden, dan wel te mishandelen en te martelen, middels diverse aanslagen in het dorp Sint Philipsland, nog steeds actueel zijn. Het lijkt meer geluk dan wijsheid dat de geplande aanslagen nog steeds niet zijn gebeurd.De plannen om het doel van mevrouw [gedaagde sub 4] te dwarsbomen bestaan nog steeds. De terroristische criminele organisatie zet zich in om de geboorterechten van de kinderen te vernietigen en willen daarmee ook hun verdiensten uit de extreme kinderhandel veiligstellen.
(…)”
2.12.
In het proces-verbaal van de zitting is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)Gevraagd naar de rol van de gemeente, verklaart [gedaagde sub 4] dat de gemeentesecretaris is omgekocht voor een bedrag van tweemaal € 15.000,00 en dat daarbij gebruik is gemaakt van een Zwitserse bankrekening. Volgens [gedaagde sub 4] is het de bedoeling van de criminele organisatie om haar via ambtenaren tegen te werken. Zij stelt dat de criminele organisatie een methode om hulp te verlenen wil stelen. Die methode is honderden miljoenen waard, aldus [gedaagde sub 4] .(…)”
2.13.
Tijdens de behandeling van het hoger beroep bij de ABRS was pers aanwezig. Op 28 november 2018 is op de website van de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) een artikel verschenen met de kop “Fliplandse vereniging: Gemeente Tholen werd omgekocht door criminele organisaties”. Daarop volgend heeft de PZC op 29 november 2018 in de krant een artikel geplaatst onder de kop “Thoolse ambtenarij corrupt tot op het bot”. Op dezelfde dag heeft de Eendrachtsbode een stuk gepubliceerd onder de titel “Gemeente Tholen werkt mee aan terroristische organisatie” en heeft Omroep Zeeland een stuk op haar website geplaatst onder de titel “Thoolse burgemeester beschuldigd van criminaliteit en terrorisme”. Omroep Tholen heeft over de kwestie verslag gedaan op de radio.
2.14.
Op 27 februari 2019 heeft de ABRS het hoger beroep van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2017 ongegrond verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – zeer beknopt weergegeven – om voor recht te verklaren dat [gedaagden] met de hiervoor genoemde uitlatingen onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. Daarnaast vorderen zij [gedaagden] te veroordelen op straffe van het verbeuren van een dwangsom deze beschuldigingen niet te herhalen en ook niet toe te staan of te bewerkstelligen dat een ander dat doet voor zover zij daarover feitelijk de macht kunnen uitoefenen. Verder vorderen zij [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 5.000,00 aan zowel de burgemeester als de gemeentesecretaris, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
De gemeente heeft de vorderingen mede ingesteld ten behoeve van de burgemeester, de gemeentesecretaris en andere werknemers. Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld door zonder grond en rechtvaardiging te stellen dat zij, kort gezegd, lid zouden zijn van c.q. medewerking zouden verlenen aan een criminele organisatie die zich onder meer bezighoudt met kinderhandel, moord en terrorisme en dat zij zich schuldig maken aan omkoping. Volgens [eisers] plaatsen [gedaagden] hen daardoor in een kwaad daglicht, proberen zij het openbaar bestuur van de gemeente te ondermijnen en schaden zij de eer en goede naam van de burgemeester en de gemeentesecretaris, waarmee een inbreuk wordt gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer als neergelegd in artikel 8 EVRM en artikel 10 Grondwet. Verder stellen [eisers] dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de burgemeester en de gemeentesecretaris dient te worden aangemerkt als een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b BW die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade, welke schade zij begroten op € 5.000,00 voor zowel de burgemeester als de gemeentesecretaris.
3.3.
[gedaage sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich bij conclusie van antwoord op de nietigheid van de dagvaarding beroepen. Volgens hen is de dagvaarding nietig omdat de partijen die in de dagvaarding zijn genoemd niet bestaan en ten aanzien van gedaagde sub 1 de verkeerde vestigingsplaats in de dagvaarding is vermeld. [gedaagden] betwisten dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] als bestuurders van [gedaagde sub 3] , enige bemoeienis hebben gehad met de gestelde uitlatingen en stellen dat [gedaagde sub 3] onder toezicht van de Engelse Autoriteit Financiële Markten FCA uitsluitend optreedt als trustee en bewaker van de afgescheiden vermogens van haar leden. Indien [gedaagde sub 3] of haar bestuurders hun taak en bevoegdheden als trustee zouden overschrijden, dienen zij te worden aangesproken voor het gerecht in Engeland, aldus [gedaagden] Tijdens de comparitie hebben [gedaagden] een beroep gedaan op hun recht van vrije meningsuiting als beschermd door artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht

4.1.
Gelet op de vestigingsplaats van [gedaagde sub 2] kent de zaak een internationaal aspect, zodat de rechtbank eerst zal beoordelen of zij bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Op grond van artikel 8 aanhef en sub 1 Brussel I-bis Verordening kan een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, ook worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van andere verweerders jegens wie in dezelfde zaak een vordering is ingesteld, indien er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat de hiervoor genoemde nauwe band, zodat de rechtbank bevoegd is om ook de vordering jegens [gedaagde sub 2] te beoordelen.
4.2.
[gedaagden] worden in deze procedure niet aangesproken als trustee van vermogens en [gedaagden] stellen dat ook niet. De stelling van [gedaagden] dat indien gedaagden sub 3 tot en met 7 in die hoedanigheid worden aangesproken de Engelse rechter bevoegd zou zijn, behoeft daarom geen bespreking.
nietigheid dagvaarding
4.3.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat [gedaage sub 1] niet bestaat omdat, naar de rechtbank begrijpt, de naam van de entiteit volgens de overgelegde notariële akte ‘International [gedaage sub 1] a Private Fund Limited Partnership’ is. De dagvaarding is daarom nietig ten aanzien van [gedaage sub 1] , zo stellen [gedaagden] Daarnaast stellen zij dat International [gedaage sub 1] a Private Fund Limited Partnership is gevestigd in Paramaribo, Suriname, en kantoor houdt in Engeland. In strijd met artikel 45 lid 2 sub b Rv is deze vestigingsplaats in de dagvaarding niet vermeld, aldus [gedaagden] Met betrekking tot Foundation Fonds Maerloo voeren zij aan dat het recht van het Verenigd Koninkrijk geen vereniging kent, terwijl het recht van het Verenigd Koninkrijk als rechtssysteem niet bestaat.
4.4.
De rechtbank overweegt dat het exploot van dagvaarding op grond van artikel 111 lid 2 Rv onder meer de gegevens als bedoeld in artikel 45 lid 3 Rv vermeldt, waaronder de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd. Ingevolge artikel 120 lid 1 Rv geschiedt dit op straffe van nietigheid. Indien de gedaagde evenwel in het geding verschijnt en hij zich op nietigheid van de dagvaarding beroept, verwerpt de rechter dat beroep indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad, aldus het bepaalde in artikel 122 lid 1 Rv.
4.5.
[gedaage sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn verschenen in dit geding, terwijl zij niet hebben aangevoerd dat zij in hun belangen zijn geschaad. Nu [gedaage sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn verschenen en bekend zijn met de vorderingen en de grondslag daarvan, valt niet in te zien dat zij in hun belangen zijn geschaad. De rechtbank is van oordeel dat de gebreken in de dagvaarding, zo deze al met nietigheid zijn bedreigd, de gedaagden niet onredelijk in hun belangen hebben geschaad, zodat zij het beroep op nietigheid verwerpt.
verval van recht
4.6.
Eisers stellen dat [gedaagden] bij conclusie van antwoord slechts exceptieve verweren, maar geen inhoudelijke verweer hebben gevoerd. Volgens eisers brengt artikel 128 lid 3 Rv mee dat [gedaagden] tijdens de comparitie geen inhoudelijk verweer meer konden voeren.
4.7.
Artikel 128 lid 3 Rv bepaalt dat de gedaagde alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren brengt, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen. Onder excepties in de zin van deze bepaling dienen alle verweren te worden verstaan die ertoe strekken dat de rechter op grond van regels van processuele aard niet aan de beoordeling van het geschil zelf toekomt, terwijl onder principale verweren alle overige verweren dienen te worden verstaan.
4.8.
De verweren die [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] bij conclusie van antwoord hebben gevoerd, komen erop neer dat zij niet de delictuele wederpartijen van eisers zijn en dat zij geen bemoeienis hebben gehad met de gestelde uitlatingen. Dit zijn principale verweren. Het stond [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in beginsel vrij om deze verweren tijdens de mondelinge behandeling uit te breiden. In zoverre faalt het beroep van eisers op artikel 128 lid 3 Rv.
4.9.
[gedaage sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben bij conclusie van antwoord geen ander verweer naar voren gebracht dan dat de dagvaarding nietig is. Het verweer dat de dagvaarding nietig is, is een exceptief verweer. Artikel 128 lid 3 Rv brengt mee dat zij zich niet meer in materieelrechtelijke zin tegen de vordering van eisers konden verweren. De verweten onrechtmatige daad betreft geen rechtsbetrekking die noopt tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing. De door de andere gedaagden gevoerde inhoudelijke verweren kunnen, zo deze al zouden opgaan, daarom niet mede ten gunste van [gedaage sub 1] en [gedaagde sub 2] strekken. Vergelijk voor verstekzaken HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2911. Bij gebreke van een inhoudelijk verweer dienen de vorderingen jegens [gedaage sub 1] en [gedaagde sub 2] te worden toegewezen.
onrechtmatige daad
4.10.
De gemeente komt in dit geding mede als werkgever op voor haar werknemers, die volgens haar worden geschaad door de uitlatingen door [gedaagden] tegenover andere overheidsinstanties (de ABRS en de Commissaris van de Koning) en de pers. Met betrekking tot dergelijke uitlatingen kan een werkgever een vordering instellen ter bescherming van de werknemers. De werkgever komt de bevoegdheid tot het instellen van die vordering toe zowel uit hoofde van het belang dat hij zelf heeft bij de bescherming van zijn werknemers, als ter bescherming van die werknemers, mede op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Die bevoegdheid bestaat dus ook buiten lastgeving en volmacht door de werknemer. Zie HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569.
4.11.
In dit geding is de vraag aan de orde of het doen van de hiervoor genoemde uitlatingen jegens de gemeente, de burgemeester en de gemeentesecretaris onrechtmatig is. Daarbij staan twee fundamentele rechten tegenover elkaar, namelijk aan de zijde van [gedaagden] het door artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van eisers het door artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waaronder het door eisers specifiek ingeroepen recht op bescherming van de goede naam/reputatie is begrepen.
4.12.
Bij de afweging van de belangen die met voornoemde rechten corresponderen, gaat het enerzijds om het belang van eisers en medewerkers van de gemeente dat zij niet worden blootgesteld aan ongefundeerde verdachtmakingen waardoor hun eer en goede naam wordt aangetast. Anderzijds is dat het door [gedaagden] gestelde belang om een misstand, bestaande in de vermenging van de onderwereld met de overheid, aan de kaak te stellen die bij gebreke van bekendheid bij het grote publiek anders zou kunnen blijven voortbestaan. Daarnaast hebben [gedaagden] er belang bij dat zij bij de aangewezen overheidsinstanties (de Commissaris van de Koning en de ABRS) – kort gezegd – kunnen opkomen voor hun rechten en zich kunnen verdedigen tegen de inning van de dwangsom door de gemeente. Welke van de genoemde belangen het zwaarst weegt hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van dit geval. Zie o.a. HR 24 juni 1983, ECLI:NL:PHR:1983:AD2221 en HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210.
4.13.
In deze zaak gaat het in wezen om uitlatingen die zijn gedaan in een brief aan de Commissaris van de Koning en uitlatingen die zijn gedaan in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Anders dan [eisers] stellen, kan uit de overgelegde perspublicaties niet worden afgeleid dat [gedaagden] zelf de publiciteit hebben gezocht om de gestelde beschuldigingen in de openbaarheid te brengen. De overgelegde publicaties op internet en in de krant betreffen een verslag van de gerechtelijke procedure en met name de mondelinge behandeling bij de ABRS en de daarop volgende, door de gemeente aangekondigde rechtszaak tegen [gedaagden] als reactie op de geuite beschuldigingen. De stelling dat [gedaagden] zelf de publiciteit hebben gezocht is onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
4.14.
De uitlatingen in de brief aan de Commissaris van de Koning en de procedure bij de ABRS komen op hetzelfde neer en houden – kort gezegd – in dat de gemeente is geïnfiltreerd door een terroristische criminele organisatie die zich onder meer bezighoudt met kinderhandel, kindermishandeling en moord, dat de gemeentesecretaris is omgekocht door deze organisatie om vermogen aan [gedaagden] te onttrekken en dat de burgemeester deze organisatie faciliteert en mogelijk zelfs deel uitmaakt van die organisatie. Dit zijn ernstige beschuldigingen die, zoals [eisers] hebben toegelicht, de integriteit van het openbaar bestuur en de betrokken personen raken. [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] hebben onvoldoende gemotiveerd weersproken dat zij deze beschuldigingen, al dan niet als vertegenwoordiger, hebben geuit, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. Dat zij slechts als trustee van vermogens optreden en zij zich daarom niet mogen bezighouden met het uiten van deze beschuldigingen, vormt in dit verband geen gemotiveerde betwisting.
4.15.
Op zichzelf hebben [gedaagden] er belang bij dat zij bij de Commissaris van de Koning terecht kunnen met klachten tegen de burgemeester en dat zij bij de ABRS kunnen opkomen voor hun rechten, ook (en juist) in het geval van ernstige zaken als die waarvan [eisers] wordt beschuldigd. Indien evenwel de beschuldigingen, zoals eisers hebben gesteld, niet waar zijn en [gedaagden] dat wisten of redelijkerwijs behoorden te weten, bestaat geen rechtvaardiging voor het uiten van de beschuldigingen en kunnen [gedaagden] zich niet met succes beroepen op het algemeen belang dat is gediend door de vrijheid van meningsuiting of hun belang om voor hun recht op te komen. Vergelijk voor het doen van een strafrechtelijke aangifte HR 19 september 2014, NJ 2015, 3.
4.16.
[gedaagden] hebben gesteld dat de beschuldigingen zijn gegrond op verklaringen van mevrouw Vijverberg en mevrouw Bollen, terwijl eisers het bestaan en de geloofwaardigheid van die verklaringen hebben betwist. [gedaagden] hebben deze verklaringen niet (tijdig) in het geding gebracht. Zij hebben niet toegelicht wat de achtergrond is van de genoemde personen, wat zij precies hebben verklaard, hoe zij bij die verklaring zijn gekomen, wat de relatie is van deze personen tot [gedaagden] en in welk verband deze personen deze verklaringen hebben afgelegd. Zij hebben in het geheel niet toegelicht waarom zij meenden op de juistheid van deze verklaringen te mogen afgaan. Daarmee hebben [gedaagden] onvoldoende onderbouwd dat deze verklaringen een betrouwbare basis vormen voor de geuite beschuldigingen en wisten zij dan wel behoorden zij te weten dat de geuite beschuldigingen onjuist waren. Dit betekent dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld en dat zij zich niet met succes op de vrijheid van meningsuiting of andere rechtvaardigingsgronden kunnen beroepen.
4.17.
Artikel 6:106 aanhef en sub b BW geeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien hij in zijn eer of goede naam is geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de ernstige beschuldigingen een aantasting van de eer en goede naam van zowel de burgemeester als de gemeentesecretaris. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de burgemeester toegelicht dat de beschuldigingen haar en de gemeente diep hebben geraakt, dat het haar niet onberoerd heeft gelaten dat de Commissaris van de Koning haar naar aanleiding van de aan hem gerichte brief van [gedaagde sub 5] heeft gebeld en dat met de beschuldigingen druk wordt uitgeoefend op medewerkers van de gemeente die hun werkzaamheden in relatie tot [gedaagden] niet meer onbevangen kunnen uitvoeren, waardoor het openbaar bestuur wordt ondermijnd. De gemeentesecretaris heeft eraan toegevoegd dat het hem heeft geraakt dat hij ‘op het matje is geroepen’ bij de burgemeester vanwege de beweerde omkoping en dat als gevolg van de beschuldigingen het uitdragen van integriteit naar andere medewerkers van de gemeente minder geloofwaardig wordt. Gelet op de aard en ernst van de beschuldigingen en de gestelde, niet weersproken gevolgen, begroot de rechtbank de immateriële schade overeenkomstig de niet weersproken vordering op € 5.000,00 voor zowel de burgemeester als de gemeentesecretaris.
4.18.
Op grond van het voorgaande en nu [gedaagden] voor het overige geen verweer hebben gevoerd, dienen de vorderingen van [eisers] te worden toegewezen, zij het dat de rechtbank de op te leggen dwangsom zal vaststellen op een bedrag per overtreding en niet per tijdseenheid. [gedaagden] dienen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de kosten van het geding te worden veroordeeld, aan de zijde van [eisers] begroot op € 99,01 voor kosten van de dagvaarding, € 639,00 voor griffierecht en € 1.086,00 voor salaris advocaat (2 punten tarief II). De rechtbank zal bepalen dat over deze kosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] met het uiten van de hiervoor omschreven uitlatingen onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] ieder voor zich de in verband met de hiervoor omschreven kwestie gedane beschuldigingen ter zake van
(i) het plegen van en/of deelnemen aan en/of faciliteren van criminele activiteiten (onder meer het voorbereiden van moordaanslagen, kinderhandel, mensenhandel, kindermisbruik, bedreiging, oplichting, fraude, diefstal, chantage), en/of
(ii) het deel uitmaken van een criminele organisatie, en/of
(iii) het schenden van de integriteit van het openbaar bestuur, en/of
(iv) het schenden van de mensenrechten, en/of
(v) het zijn geïnfiltreerd door een terroristische en/of criminele organisatie, en/of
(vi) het ondermijnen van het openbaar bestuur, en/of
(vii) het ontnemen van pensioenvermogen, en/of
(viii) omkoping
aan het adres van
(a) de gemeente, en/of
( b) bestuurders van de gemeente, en/of
( c) medewerkers van de gemeente, en/of
( d) de burgemeester van de gemeente, en/of
(e) de gemeentesecretaris van de gemeente,
via welk medium dan ook, niet te herhalen, en ook niet toe te staan of te bewerkstelligen dat een ander dat doet in publicaties of op een website waarover zij feitelijk de macht kunnen uitoefenen;
5.3.
bepaalt dat [gedaagden] ieder individueel een dwangsom verbeuren van € 10.000,00 voor iedere uitlating waarmee zij geheel of gedeeltelijk niet of niet meer aan de hiervoor genoemde veroordeling voldoen, zulks met een maximum voor ieder van gedaagden van € 500.000,00;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van een schadevergoeding van € 5.000,00 aan de burgemeester en van € 5.000,00 aan de gemeentesecretaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] begroot op € 738,01 aan verschotten en op € 1.086,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2020.