ECLI:NL:RBZWB:2020:1844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
AWB- 19_632
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking indicatie zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en beoordeling zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. Akbaba, en de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het CIZ van 14 januari 2019, waarin de bezwaren van eiseres tegen een eerder besluit van 18 mei 2018 ongegrond werden verklaard. Het CIZ had in dat eerdere besluit de indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ingetrokken, met als argument dat eiseres niet langer in aanmerking kwam voor de zorg die zij eerder had ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CIZ niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de zorgbehoefte van eiseres en dat de intrekking van de indicatie op onjuiste gronden is gebaseerd. De rechtbank oordeelt dat het CIZ niet bevoegd was om de indicatie in te trekken, omdat er geen bewijs is dat eiseres niet langer is aangewezen op de zorg die zij ontving. De rechtbank verwijst naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken om haar oordeel te onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het CIZ opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het CIZ opnieuw moet onderzoeken of eiseres recht heeft op de zorg die zij eerder ontving. Daarnaast is het CIZ veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/632 WLZ

uitspraak van 16 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres), te [plaats], gemachtigde: mr. H. Akbaba,

en
de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg(CIZ), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 mei 2018 (primair besluit) heeft het CIZ een eerder aan eiseres toegekende indicatie ingetrokken, en bepaald dat zij niet meer in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Op grond van het overgangsrecht van de Wlz heeft het CIZ eiseres desondanks geïndiceerd voor zorgprofiel Wonen met enige begeleiding (VG 01).
In het besluit van 14 januari 2019 (bestreden besluit) heeft het CIZ de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 juni 2019. Namens eiseres is [vertegenwoordiger] verschenen, die werd bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen om resultaten van een bij haar af te nemen IQ-test te overleggen.
Bij brief van 3 december 2019 heeft het CIZ onder meer een verslag overgelegd van psychodiagnostisch onderzoek van MEE dat plaatsvond op 30 juli 2019, alsmede een aanvullend advies van een medisch adviseur van het CIZ van 6 november 2019. Eiseres heeft op deze stukken gereageerd bij brief van 28 februari 2020.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Op 1 april 2020 is het onderzoek gesloten.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991. Zij heeft een laag IQ, is slechtziend en heeft nierproblemen. Het CIZ heeft bij besluit van 7 juni 2013 aan haar een indicatie toegekend op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor zorgzwaartepakket Wonen met begeleiding en verzorging (VG03). In het besluit is opgenomen dat de grondslag voor de zorg een 'verstandelijke handicap' is.
In 2018 heeft het CIZ nieuw onderzoek gedaan naar het recht van eiseres op zorg op grond van de Wlz. Bij het primaire besluit heeft het CIZ het indicatiebesluit van 7 juni 2013 ingetrokken, en bepaald dat eiseres niet meer in aanmerking komt voor Wlz-zorg. Omdat de ingetrokken indicatie is afgegeven voor 1 januari 2015, is sprake van overgangsrecht. Op basis hiervan heeft het CIZ eiseres geïndiceerd voor zorgprofiel VG Wonen met enige begeleiding (VG 01), met een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. Met dit profiel maakt eiseres aanspraak op minder zorg dan voorheen.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt CIZ
2. Het CIZ stelt zich op het standpunt dat de grondslag verstandelijke handicap (VG) niet kan worden vastgesteld bij eiseres. De grondslag somatiek en zintuiglijke handicap kan wel worden vastgesteld, maar deze biedt geen toegang tot Wlz-zorg omdat geen sprake is van ernstige stoornissen en beperkingen waarvoor 24 uur zorg in de nabijheid noodzakelijk is. Het CIZ baseert dit standpunt op een medisch advies van 12 december 2018.
Standpunt eiseres
3. Volgens eiseres stelt het CIZ zich ten onrechte op het standpunt dat onvoldoende duidelijk is dat sprake is van een blijvende verstandelijke beperking, en dat enkel sprake is van lichte tot matige beperkingen met betrekking tot haar lichamelijke en zintuigelijk handicap. Zij voert aan dat haar behandelaars een ander beeld schetsen, waarbij zij wijst op informatie uit de behandelende sector. Volgens eiseres heeft het CIZ de eerder afgegeven AWBZ-indicatie ingetrokken zonder voldoende grondslag. Het CIZ had bij twijfel over haar IQ nader onderzoek moeten doen, aldus eiseres.
Relevante regelgeving
4. Op grond van artikel 3.2.4 van de Wlz kan het CIZ een indicatiebesluit herzien dan wel intrekken, indien het CIZ vaststelt dat:
a. door de verzekerde of derden onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of
b. de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.
Beoordeling door de rechtbank
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Haar indicatiebesluit van 7 juni 2013 kan daarom uitsluitend worden ingetrokken op de grond dat zij niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg in de zin van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz. De rechtbank stelt vast dat uit de medische advisering die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet blijkt dat eiseres niet langer is aangewezen op de zorg die werd geïndiceerd bij het ingetrokken besluit (zorgzwaartepakket VG03). Naar de zorgbehoefte van eiseres is door de medische adviseurs van het CIZ in het geheel geen onderzoek gedaan. Het CIZ heeft in plaats daarvan beoordeeld of eiseres recht heeft op Wlz-zorg op basis van de grondslagen verstandelijke handicap en somatiek en zintuiglijke handicap. Gezien de aangehaalde wettelijke bepaling kan de intrekking van een indicatiebesluit niet worden gebaseerd op deze beoordeling. Dit betekent dat het CIZ niet bevoegd was om het indicatiebesluit van 7 juni 2013 in te trekken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3445.
6. Indien en voor zover het CIZ zich op het standpunt stelt dat eiseres niet langer is aangewezen op de eerder geïndiceerde zorg omdat zij – los van het al dan niet aanwezig zijn van een grondslag – geen blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid, overweegt de rechtbank dat ook dit standpunt niet kan worden gevolgd. In de Memorie van Toelichting bij artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz staat:
"Ook indien de verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg kan het CIZ het indicatiebesluit intrekken (onderdeel b). Een dergelijke herziening zal naar verwachting niet of nauwelijks voorkomen, omdat de criteria voor de Wlz zo zijn geformuleerd dat in beginsel geen sprake kan zijn van zodanige verbetering van de gezondheidssituatie van de verzekerde, dat hij daardoor niet langer aan de voorwaarden voor Wlz-zorg zou voldoen"(TK 2013-2014, 33 891, nr. 3, blz. 125). Uit deze toelichting volgt dat de wetgever er expliciet voor heeft gekozen het CIZ bij een lopende indicatie alleen dan de bevoegdheid te geven de indicatie in te trekken of te herzien als sprake is van een verbetering in de gezondheidssituatie van de betrokkene (vgl. ECLI:NL:RBOVE:2020:1076). Het CIZ heeft gesteld noch aangetoond dat daarvan sprake is. De rechtbank acht een dergelijke verbetering overigens ook niet aannemelijk, met het oog op de in beroep overgelegde stukken. In het bijzonder komt daarbij betekenis toe aan het verslag van psychodiagnostisch onderzoek dat plaatsvond op 30 juli 2019. Dit onderzoek is verricht door gedragskundige en orthopedagoog L. Sneep, werkzaam bij MEE.
Conclusie
7. Het voorgaande betekent dat de intrekking van de AWBZ-indicatie van eiseres op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz geen stand kan houden. De rechtbank komt niet toe aan de vraag of eiseres recht heeft op Wlz-zorg op basis van de grondslagen verstandelijke handicap en somatiek en zintuiglijke handicap, gelet op de huidige toelatingscriteria in de Wlz. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Het CIZ moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat het CIZ nader onderzoek moet doen naar de vraag of eiseres nog is aangewezen op het zorgzwaartepakket dat zij ontving vóór de bestreden besluitvorming (Wonen met begeleiding en verzorging, VG03), gelet op haar zorgbehoefte.
Griffierecht en proceskosten
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het CIZ aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het CIZ in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het CIZ wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand in beroep te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor een nadere reactie, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het CIZ op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het CIZ op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het CIZ in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 16 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.