ECLI:NL:RBZWB:2020:1374

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_2295
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en rechtsgeldigheid van huisbezoek in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2020, werd de zaak behandeld van een eiser die een bijstandsuitkering had aangevraagd op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Breda had de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet had meegewerkt aan een huisbezoek. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar. De rechtbank oordeelde dat het college niet tijdig had beslist op het bezwaar en dat er geen redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag niet kon standhouden, omdat eiser voldoende informatie had verstrekt over zijn woonsituatie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2295 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. B. Çiçek,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 oktober 2018 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 16 mei 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar.
In het (ongedateerde) bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft gemachtigde op 12 augustus 2019 een beroepschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 februari 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en namens het college [naam vertegenwoordiger] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiser heeft zich op 30 augustus 2018 gemeld voor een bijstandsuitkering. Op 24 september 2018 heeft het college getracht een onaangekondigd huisbezoek af te leggen op het door eiser bij de melding opgegeven adres. Er is geen toegang verschaft tot de woning.
Op 26 september 2018 heeft eiser zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend bij het college. Op die datum vond ook het intakegesprek plaats, waarbij het college aan eiser heeft gevraagd of er aansluitend een huisbezoek plaats kon vinden. Eiser heeft aangegeven dat hij liever geen onbekenden in de woning wil hebben en dat hij weet welke consequenties dit kan hebben voor de uitkering.
Bij het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet heeft meegewerkt aan het afleggen van een huisbezoek. Daardoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 31 maart 2019 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft hij op 16 mei 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

3. Eiser stelt dat hij op het aanvraagformulier heeft vermeld dat hij met zijn broer [naam broer] en een vriend van zijn broer, [naam vriend] , op het door hem opgegeven adres woont. Ook bij het intakegesprek heeft hij verklaard dat hij met twee mensen samenwoont. Hij heeft dus de juiste informatie verschaft, waardoor er geen grond was voor het afleggen van een huisbezoek en daarmee ook niet voor de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser heeft gezegd dat hij ‘liever geen mensen in de woning heeft’, maar dit is geen expliciete weigering. Er is sprake van schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.

Overwegingen

Beroep niet tijdig beslissen
4.1
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college. Inmiddels heeft het college alsnog een beslissing op eisers bezwaar genomen. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van 16 mei 2019 tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het college niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser. Het college heeft ter zitting meegedeeld dat er dwangsommen zijn verbeurd en dat deze reeds aan eiser zijn betaald. Dit is door eiser bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarom geen procesbelang meer bij een oordeel over het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college. Het beroep van eiser zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beroep tegen het bestreden besluit
5. De rechtbank moet beoordelen of het college op goede gronden de bijstandsaanvraag van eiser heeft afgewezen. De te beoordelen periode loopt van 30 augustus 2018 (datum van de melding) tot en met 18 oktober 2018 (datum van het besluit op de aanvraag).
5.1
Het college heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat eiser geen medewerking heeft verleend aan een huisbezoek waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1870) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen worden verbonden in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand, indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond is sprake als, voorafgaand aan, dan wel uiterlijk bij aanvang van het huisbezoek, op grond van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
5.2
Zoals uit het dossier blijkt is er door het college twee keer een poging tot het afleggen van een huisbezoek gedaan. De eerste poging was op 24 september 2018, nog voordat de aanvraag was gedaan en de intake had plaatsgevonden. Uit de rapportage ‘Inzet Handhaving bij de Poort’ blijkt niet wat de reden voor dit huisbezoek is geweest, noch dat het college twijfelde aan de informatie die eiser bij zijn melding heeft verstrekt. Bovendien blijkt uit dat rapport dat er alleen via de intercom met de broer van eiser is gesproken. Hij gaf aan dat eiser er was, maar dat zij niet verder mochten komen. De weigering van dit huisbezoek kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aan eiser worden tegengeworpen.
5.3
De rechtbank constateert verder dat op basis van de BRP bij het college bekend was dat eiser samenwoont met twee andere personen. Dit heeft eiser zelf ook op het aanvraagformulier en in het intakegesprek aangegeven. Op het aanvraagformulier heeft hij ook vermeld dat de huur € 1000,- bedraagt voor de gehele woning. In het intakegesprek heeft eiser verklaard dat hij op dat moment niets bijdroeg vanwege zijn financiële situatie
.Niet is gebleken dat de antwoorden die eiser bij het intakegesprek heeft gegeven onjuist waren of dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over de juistheid en volledigheid van de door eiser verstrekte informatie. Die twijfel blijkt in elk geval niet uit de stukken. Het enkele feit dat eiser met twee andere personen samenwoont is daarvoor onvoldoende. Ter zitting heeft het college naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende kunnen motiveren waarom een huisbezoek was aangewezen voor de beoordeling van eisers aanvraag. Gelet op vaste rechtspraak van de CRvB kan een huisbezoek evenmin een automatisme zijn. Indien het college meende dat eisers antwoorden onduidelijk of onvoldoende waren voor die beoordeling, dan had hij nadere vragen aan eiser kunnen en moeten stellen. Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke grond voor een huisbezoek (zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 27 augustus 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3904).
5.4
Nu er geen redelijke grond bestond voor het huisbezoek kan aan het niet meewerken door eiser daaraan geen gevolg, in de zin van het weigeren van een bijstandsuitkering, worden verbonden. Het besluit van het college tot afwijzing van eisers aanvraag om een bijstandsuitkering houdt daarom geen stand. De overige beroepsgronden behoeven om deze reden geen bespreking meer.

Conclusie

6. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, omdat op basis van de stukken niet kan worden beoordeeld welk gevolg een vernietiging voor eisers recht op bijstand over de beoordelingsperiode zou moeten hebben. De rechtbank volstaat daarom met vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht aan het college opnieuw te beslissen op eisers bezwaar.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
8. De rechtbank zal het college ook veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, gegrond en
vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 24 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.