ECLI:NL:RBZWB:2019:3904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 19_23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van Participatiewet zonder redelijke grond voor huisbezoek

Op 27 augustus 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet, die was afgewezen omdat hij geen volledige medewerking had verleend aan een huisbezoek. Eiser stelde dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek, aangezien het college al op de hoogte was van zijn woonsituatie en hij eerder bijstandsuitkering had ontvangen zonder dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.

Tijdens de zitting op 25 juli 2019 heeft eiser verklaard dat hij zijn slaapkamer niet kon tonen omdat hij de sleutel kwijt was. De rechtbank oordeelde dat er voor of bij aanvang van het huisbezoek geen redelijke twijfel kon bestaan over de door eiser verstrekte informatie. De rechtbank concludeerde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom een huisbezoek noodzakelijk was en dat er geen redelijke grond was voor het niet tonen van de slaapkamer. Hierdoor kon aan het niet meewerken aan het huisbezoek geen gevolg worden verbonden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,- en moest het griffierecht van € 47,- aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/23 PW

uitspraak van 27 augustus 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 november 2018 (bestreden besluit) van het college over de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 juli 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser woont in een appartement op het adres [adres] in [plaatsnaam] . Op dat adres staat tevens de heer [naam persoon] ingeschreven. Op 13 juli 2018 heeft eiser bij het college een bijstandsuitkering aangevraagd.
Bij besluit van 3 september 2018 (primair besluit) heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft geen volledige medewerking verleend aan een huisbezoek, aansluitend aan het gesprek op 3 september 2018.
Met het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het college stelt dat eiser is verschenen voor een gesprek op 3 september 2018. Hij heeft daar onder meer verklaard dat zijn appartement 3 slaapkamers heeft en dat [naam persoon] en hij allebei een eigen slaapkamer hebben. Eisers slaapkamer is op slot. In die kamer liggen persoonlijke spullen zoals toiletartikelen, handdoeken, administratie en kleding. In de derde slaapkamer liggen ook spullen van eiser, maar voornamelijk spullen van een kennis die momenteel in het buitenland verblijft.
Ter beoordeling van eisers woon- en leefsituatie heeft aansluitend aan het gesprek een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek heeft eiser alle kamers van het appartement getoond, met uitzondering van zijn eigen slaapkamer. Deze kamer was op slot en eiser kon deze niet openen, omdat hij de sleutel was kwijtgeraakt. Eiser heeft verklaard dat hij dat gemeld heeft bij de woningbouw-vereniging, maar toen bleek dat er circa € 30,- kosten verbonden waren aan het aanvragen van een nieuwe sleutel heeft hij daarvan afgezien. Uit informatie van de woningbouw-vereniging blijkt echter dat daar geen melding van eiser bekend is. Tijdens de hoorzitting heeft eiser verklaard dat hij het slot zelf heeft aangebracht op de slaapkamerdeur en ook dat de slaapkamer zeer klein is, daar geen kast in past en hij zijn bezittingen, zoals kleding en administratie, daarom bewaart in de woonkamer en derde slaapkamer. Het college stelt dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Eerder heeft hij namelijk aangegeven dat zijn persoonlijke spullen in zijn slaapkamer liggen. Nu het college geen toegang heeft gekregen tot eisers slaapkamer kon de feitelijke woonsituatie niet worden vastgesteld en daardoor het recht op uitkering niet. Het college heeft eisers aanvraag om een bijstandsuitkering daarom afgewezen.
2.
Standpunt van eiser
Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijke grond was voor een huisbezoek. Het college is de feitelijke woonsituatie op eisers adres bekend. Het college weet al langer dat [naam persoon] ook op eisers adres ingeschreven staat. Eiser heeft over de periode 12 oktober 2011 tot en met 14 mei 2017 een bijstandsuitkering ontvangen. Toen zijn [naam persoon] en eiser niet als samenwonend aangemerkt. Sindsdien is er niets veranderd. Eiser stelt dat redelijkerwijs niet kan worden getwijfeld aan de juistheid van de door hem over zijn woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen. Verder zijn er geen concrete objectieve omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Voorts stelt eiser dat hij zijn volledige medewerking heeft verleend tijdens het huisbezoek. Hij kon niet meer medewerking verlenen dan hij deed. Hij kon de slaapkamerdeur niet openen omdat hij de sleutel kwijt was. Niet is gebleken dat aan eiser meer is gevraagd of dat is aangegeven op welke manier hij wel zijn volledige medewerking kon verlenen, door bijvoorbeeld het openbreken van de deur of inschakelen van een slotenmaker. Ondanks dat zijn slaapkamerdeur op slot was kon volgens eiser overigens de feitelijke woonsituatie worden vastgesteld. De overige kamers konden bekeken worden en daarmee kon een volledig beeld worden verkregen.
3.
Wettelijk kader
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van het tweede lid van dit artikel verleent de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
4.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het besluit van het college, waarbij eisers aanvraag om een bijstandsuitkering is afgewezen, op goede gronden is genomen. De te beoordelen periode loopt van 13 juli 2018 tot en met 3 september 2018.
Het college heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat eiser geen volledige medewerking heeft verleend aan het huisbezoek waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Het college baseert zich daarbij op de bevindingen van sociaal rechercheur [naam rechercheur] en handhaver [naam handhaver] van 3 september 2018. In hun rapport is opgetekend dat bij eiser een man inwoont, [naam persoon] . In het verleden heeft eiser een bijstandsuitkering ontvangen met toepassing van de kostendelersnorm. Eiser is in mei 2017 werkzaamheden gaan verrichten en hij vraagt, na een periode van werk en een werkloosheidsuitkering, weer een bijstandsuitkering aan. Uit het meldingsgesprek met eiser is gebleken dat hij en [naam persoon] veel dingen samen doen, zoals boodschappen doen, koken en schoonmaken. In verband met het vermoeden van een gezamenlijke huishouding, is vervolgens een onderzoek gestart naar de feitelijke woon- en leefsituatie. Op 3 september 2018 heeft een gesprek met eiser plaatsgevonden en aansluitend een huisbezoek. Eiser heeft zijn woning getoond met uitzondering van zijn slaapkamer. Die slaapkamer was op slot en volgens eiser was hij de sleutel al 6 weken kwijt. De rapporteurs hebben aangegeven de slaapkamer te willen zien om het recht op uitkering te kunnen beoordelen, maar eiser heeft aan dat verzoek niet kunnen voldoen/voldaan. Daarmee is volgens het college niet volledig meegewerkt aan het huisbezoek, hetgeen heeft geleid tot afwijzing van eisers bijstandsaanvraag vanwege het niet kunnen vaststellen van het recht daarop.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3245) kunnen aan het niet of niet langer meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen worden verbonden in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand, indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan, dat wil zeggen: voor of uiterlijk bij aanvang van, het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en de bijstandverlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren.
De rechtbank is van oordeel dat voor of bij aanvang van het huisbezoek op 3 september 2018 redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over de door eiser verstrekte informatie. Zij overweegt daartoe als volgt. Eiser en [naam persoon] hebben hoofdverblijf in dezelfde woning. Dat is bij het college bekend en die omstandigheid heeft er mede toe geleid dat bij hem het vermoeden is ontstaan dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Het college is daarom een onderzoek gestart ter beoordeling of daarvan inderdaad sprake is. In het kader van dat onderzoek heeft er op 3 september 2018, voorafgaande aan het huisbezoek, een gesprek met rapporteur [naam rechercheur] en zijn collega [naam collega] plaatsgevonden. Daar zijn aan eiser vragen gesteld over de financiële verstrengeling, gezamenlijke activiteiten en wederzijdse zorg – aspecten van belang voor de beoordeling of van een gezamenlijke huishouding sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser uitgebreid verklaard op die vragen en niet is gebleken dat zijn antwoorden onjuist waren of dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt. Ook blijkt niet van twijfel aan de antwoorden over de woonsituatie en evenmin is, zo hiervan sprake was, hierop doorgevraagd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor of bij aanvang van het huisbezoek, dat nadien heeft plaatsgevonden, redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over de door eiser verstrekte informatie. Die twijfel blijkt in elk geval niet uit de stukken. Voorts ziet de rechtbank niet in waarom het college op basis van eisers antwoorden niet heeft kunnen beoordelen of er sprake is van een gezamenlijke huishouding en dat die beoordeling vervolgens alleen op basis van een huisbezoek kon worden gedaan. Ter zitting heeft het college naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende kunnen motiveren dat voor die beoordeling een huisbezoek zonder meer was aangewezen. Gelet op vaste rechtspraak van de Raad kan een huisbezoek evenmin een automatisme zijn. Indien het college meende dat eisers antwoorden onduidelijk of onvoldoende waren voor die beoordeling dan had hij nadere vragen aan eiser kunnen en moeten stellen. Onder voormelde omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke grond voor een huisbezoek.
Nu er geen redelijke grond bestond voor het huisbezoek kan aan het niet volledig meewerken door eiser daaraan - door het niet tonen van zijn slaapkamer - geen gevolg, in de zin van het weigeren van een bijstandsuitkering, worden verbonden. Het besluit van het college tot afwijzing van eisers aanvraag om een bijstandsuitkering om die reden houdt daarom geen stand.
5.
Conclusie
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Het college heeft ter zitting niet kunnen aangegeven welk gevolg een vernietiging van het bestreden besluit voor eisers recht op bijstand over de periode in geding zou moeten hebben, omdat er volgens het college nog steeds twijfel bestaat over de vraag of er in die periode sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. De rechtbank volstaat daarom met vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht aan het college opnieuw te beslissen op eisers bezwaar.
6.
Proceskosten en griffierecht
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.