ECLI:NL:RBZWB:2019:5856

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
19/5832
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting horeca-inrichting en intrekking vergunningen wegens gevaar voor openbare orde en veiligheid

Op 20 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, exploitant van een horeca-inrichting in Bergen op Zoom, beroep heeft ingesteld tegen besluiten van de burgemeester. De burgemeester had besloten om de horeca-inrichting te sluiten en de exploitatie- en drank- en horecavergunningen van verzoeker in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op incidenten die de vrees wettigden dat het van kracht blijven van de vergunningen gevaar zou opleveren voor de openbare orde en veiligheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester op goede gronden tot sluiting van het pand kon overgaan, gezien de ernst van de incidenten die zich in en rondom de inrichting hadden voorgedaan, waaronder illegaal gokken en geweldsincidenten. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit van de burgemeester gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de burgemeester de belangen van verzoeker niet voldoende had afgewogen. De sluitingsduur van zes maanden werd niet disproportioneel geacht. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, en de burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/5832 HOREC VV en BRE 19/5833 HOREC, BRE 19/5834 HOREC VV en BRE 19/5835 HOREC, BRE 19/5836 HOREC VV en BRE 19/5837 HOREC

uitspraak van 20 december 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te Bergen op Zoom, verzoeker,

gemachtigde: mr. P. Koorn,
en

de burgemeester van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder,

gemachtigde: mr. dr. T.N. Sanders.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2019 van de burgemeester (bestreden besluit 1) over de sluiting van het pand aan [adres pand] te Bergen op Zoom met ingang van 30 juli 2019 voor een periode van zes maanden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 19/5833 HOREC en het verzoek onder zaaknummer BRE 19/5832 HOREC VV.
Verzoeker heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van 6 november 2019 over de intrekking van de aan hem verleende vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) (bestreden besluit 2). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 19/5835 HOREC en het verzoek onder zaaknummer BRE 19/5834 HOREC VV.
Daarnaast heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van 6 november 2019 (bestreden besluit 3) over de intrekking van de aan hem verleende exploitatievergunning. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 19/5837 HOREC en het verzoek onder zaaknummer 19/5836 HOREC VV.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 december 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verzoeker heeft ook zijn broer [naam broer] meegenomen naar de zitting. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1.1.
Verzoeker exploiteert de horeca-inrichting [naam horecagelegenheid] aan [adres pand] te Bergen op Zoom. Aan hem is daartoe per 1 februari 2016 een exploitatievergunning ingevolge de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verleend. Daarnaast beschikt verzoeker over een drank- en horecavergunning van 18 oktober 2016 en een aanwezigheidsvergunning speelautomaten van 3 juni 2016.
1.2.
Uit informatie van de politie en de Kansspelautoriteit (Ksa) is de burgemeester gebleken dat verzoeker in de horeca-inrichting gelegenheid heeft gegeven tot illegaal gokken dan wel dat verzoeker illegaal gokken aldaar heeft gefaciliteerd, door het plaatsen van een zogenaamd ‘Cash Center’ in de inrichting. Bij brieven van 3 mei 2019 heeft de burgemeester verzoeker erop gewezen dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een criminele activiteit, namelijk het aanbieden of laten aanbieden van gokspellen in zijn horeca-inrichting zonder een daarvoor verleende vergunning. De burgemeester heeft daarbij ook vermeld dat verzoeker tevens anderen in staat heeft gesteld (grote) onbelaste gokwinsten te behalen, die mogelijk werden/worden gebruikt om andere criminele activiteiten te faciliteren. De burgemeester heeft aangekondigd:
voornemens te zijn om de exploitatievergunning voor de horeca-inrichting aan [adres pand] te Bergen op Zoom in te trekken;
voornemens te zijn om de drank- en horecavergunning in te trekken voor de horeca-inrichting aan de [adres pand] te Bergen op Zoom;
voornemens te zijn om verzoeker middels een last onder bestuursdwang te gelasten de horeca-inrichting te sluiten voor publiek.
Verzoeker heeft daartegen zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft de burgemeester bij besluit van 27 juni 2019 (primair besluit 1) verzoeker gelast op grond van artikel 2:80 van de APV om het pand aan [adres pand] te Bergen op Zoom met ingang van 1 juli 2019 12.00 uur te sluiten en ervoor zorg te dragen dat het pand gesloten blijft voor een periode van drie maanden. De burgemeester heeft daarbij vermeld dat, indien verzoeker geen gehoor geeft aan de last, hij met toepassing van bestuursdwang het pand zal laten afsluiten.
Bij separate besluiten van 27 juni 2019 (primaire besluiten 2 en 3) heeft de burgemeester de aan verzoeker verleende exploitatievergunning en DHW-vergunning per direct ingetrokken. De burgemeester heeft daarbij tevens besloten dat verzoeker gedurende vijf jaar na de verzenddatum van het besluit geen nieuwe DHW-vergunning kan aanvragen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten en heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend (o.a. zaaknummer BRE 19/3049 HOREC VV).
Bij besluit van 1 juli 2019 heeft de burgemeester de werking van de hiervoor vermelde besluiten is opgeschort totdat door de voorzieningenrechter uitspraak is gedaan.
Bij uitspraak van 8 augustus 2019 is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen (ECLI:NL:RBZWB:2019:4577).
1.3.
Bij besluit van 30 juli 2019 (primair besluit 4) heeft de burgemeester weer een last onder bestuursdwang aan verzoeker opgelegd, nadat in de nabijheid van het pand twee handgranaten zijn aangetroffen. De burgemeester heeft verzoeker gelast om het pand [adres pand] te Bergen op Zoom met ingang van 30 juli 2019, 17.00 uur, te sluiten en ervoor zorg te dragen dat het pand gesloten blijft voor een periode van zes maanden (tot en met 29 januari 2020).
Verzoeker heeft ook bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
Bij besluit van 13 augustus 2019 heeft de burgemeester het besluit van 30 juli 2019 opgeschort tot de beslissing op het bezwaar.
1.4.
Bij bestreden besluit 1 heeft de burgemeester de bezwaarschriften van verzoeker tegen de primaire besluiten 1 en 4 gegrond verklaard. De primaire besluiten 1 en 4 zijn daarbij gedeeltelijk herroepen, voor zover de besluiten ook strekken tot het toepassen van preventieve bestuursdwang op grond van artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naast het geven van een bevel op grond van artikel 2:80 van de APV. De burgemeester heeft besloten om de bevelen samen te voegen tot één bevel op grond van artikel 2:80 van de APV.
Bij de bestreden besluiten 2 en 3 heeft de burgemeester de bezwaren tegen de primaire besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard, waarbij de primaire besluiten 2 en 3 zijn gehandhaafd.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester de bestreden besluiten heeft gebaseerd op vijf bestuurlijke rapportages van politie: 28 maart 2019, 28 mei 2019, 10 juli 2019, 30 juli 2019 en 4 november 2019, en op de volgende daarin beschreven incidenten.
 27 27 mei 2015: explosie veroorzaakt door handgranaat in/nabij het pand (rapportage 30 juli 2019);
 27 18 augustus 2018: bedreiging en mishandeling in het pand (rapportage 28 mei 2019);
 27 19 augustus 2018: vernieling van de inboedel in het pand (rapportage 28 mei 2019);
 27 28 maart 2019: inbeslagname ‘Cash Center’ in het pand (rapportage 28 mei 2019);
 27 25 april 2019: bedreiging met een vuurwapen in het pand (rapportage 28 mei 2019);
 27 17 juni 2019: mishandeling nabij het pand (rapportage 10 juli 2019);
 27 30 juli 2019: handgranaten aangetroffen nabij het pand (rapportage 30 juli 2019);
 27 2 november 2019: autobrand nabij woning van de broer (rapportage 4 november 2019).
Procedurele overwegingen
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
4.1
Verzoeker heeft aangevoerd dat bestreden besluit 1 niet is gebaseerd op een deugdelijke wettelijke grondslag. Verzoeker heeft in dat verband gesteld dat alleen artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet een sluitingsbevoegdheid behelst en dat deze grondslag niet in bestreden besluit 1 is vermeld.
4.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan bestreden besluit 1 artikel 2:80, eerste lid, van de APV ten grondslag is gelegd. Dat artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om een voor het publiek openstaand gebouw voor een bepaalde duur (geheel of gedeeltelijk) te sluiten. Weliswaar wordt in het artikel voor het begrip ‘een voor het publiek openstaand gebouw’ verwezen naar artikel 174 van de Gemeentewet, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat artikel 2:80, eerste lid, van de APV de burgemeester zelfstandig de bevoegdheid geeft om tot sluiting van een voor publiek openstaand gebouw over te gaan. In lijn met de door het college aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 15 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3148) is de voorzieningenrechter van oordeel dat artikel 2:80 van de APV niet strekt tot uitvoering van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet, maar dat het berust op de algemene verordende bevoegdheid van de raad op grond van artikel 121 van de Gemeentewet. Artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet belast de burgemeester onder meer met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op voor het publiek openstaande gebouwen. Daarom is de bevoegdheid op grond van artikel 2:80 van de APV bij de burgemeester neergelegd.
4.3
Dat betekent dat het standpunt van verzoeker, dat bestreden besluit 1 is gebaseerd op een ondeugdelijke wettelijke grondslag, niet slaagt.
5.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester, op advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften, de primaire besluiten 1 en 4 heeft samengevoegd tot één sluitingsbevel. De voorzieningenrechter acht dat niet onrechtmatig.
5.2
De voorzieningenrechter stelt ook vast dat primair besluit 1 uitsluitend is gebaseerd op het in de inrichting aangetroffen ‘Cash Center’. Primair besluit 4 is gebaseerd op de op 30 juli 2019 bij de inrichting aangetroffen handgranaten. De overige hiervoor vermelde incidenten zijn door de burgemeester in primair besluit 4 meegewogen. Anders dan verzoeker heeft aangenomen, zijn de primaire besluiten dus niet deels op dezelfde incidenten gebaseerd.
5.3
Weliswaar zijn in de eerdere uitspraak van 8 augustus 2019, waarin primair besluit 1 aan de orde was, ook andere incidenten vermeld, maar de voorzieningenrechter leidt uit die uitspraak af dat de overige incidenten door de toenmalige voorzieningenrechter uitsluitend zijn aangehaald in het kader van zijn overwegingen om geen voorlopige voorziening te treffen, naar aanleiding van de opmerking van de burgemeester op zitting dat hij die feiten en omstandigheden ook ten grondslag zou willen leggen aan het te nemen besluit op bezwaar.
Inhoudelijke overwegingen
6.1
Verzoeker is in zijn beroep-/verzoekschrift ingegaan op de genoemde incidenten. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van een aantal vermeende incidenten verifieerbare feiten ontbreken. Daarnaast ontbreekt volgens verzoeker ook iedere onderbouwing en is niet gebleken dat sprake is van een inbreuk op de openbare orde en veiligheid. Ook vindt verzoeker dat de verschillende incidenten gezamenlijk geen voldoende grondslag bieden voor een sluiting van zes maanden. Daarbij wijst verzoeker erop dat steeds enig relevant verband met de inrichting of leidinggevenden ontbreekt.
6.2
Verzoeker voelt zich gesteund door de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 augustus 2019, waarin volgens hem gewezen is op de magere onderbouwing van de verschillende primaire besluiten. Verzoeker merkt op dat de burgemeester in de bestreden besluiten enkel zijn eerdere standpunten heeft herhaald en dat daarom niet anders kan worden geconcludeerd dan dat deze moeten worden vernietigd.
7.1
Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS, onder meer de uitspraken van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2222) en 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3383), dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Dit geldt eveneens voor op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportages. Uit de jurisprudentie volgt dat het op de weg van verzoeker ligt om tegenbewijs te leveren waaruit blijkt dat de inhoud van de bestuurlijke rapportages niet aannemelijk is. Daarbij is de maatstaf – zie uitspraak AbRS 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2547 – of het geleverde tegenbewijs van dien aard en strekking is dat het twijfel wekt aan de juistheid van het proces-verbaal of bestuurlijke rapportage.
7.2
De voorzieningenrechter ziet in de beroepsgronden geen reden om te oordelen dat in dit geval geen groot gewicht mocht worden toegekend aan de bestuurlijke rapportages. Verzoeker heeft onvoldoende tegenbewijs geleverd voor twijfel aan de juistheid van de bestuurlijke rapportages. Voor de veronderstelling van verzoeker dat er sprake is van een ‘hetze’ van de politie tegen hem of zijn horeca-inrichting vindt de voorzieningenrechter in het dossier geen concrete aanknopingspunten. Verzoeker heeft ter zitting zijn broer [naam broer] laten verklaren dat hij ten onrechte in de bestuurlijke rapportage van 28 mei 2019 is vermeld, omdat hij op de dag van het incident op 18 augustus 2018 in Spanje verbleef. Daarnaast heeft verzoeker toegelicht dat hij een broer heeft die [naam andere broer] heet en dat hij een neef heeft die [naam neef] heet, dat zij beiden in Bergen op Zoom wonen, en dat hun namen door de politie in de rapportages door elkaar worden gehaald. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat die gegevens inderdaad foutief in de bestuurlijke rapportages zijn vermeld, bevestigt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet het beeld van een ‘hetze’, en doet dat ook niet af aan het gewicht dat aan de bestuurlijke rapportages mag worden toegekend. Immers, deze eventuele foutieve vermelding van persoonsgegevens doet niets af aan de inhoud en de ernst van de beschreven incidenten.
8.1
Aan de voorzieningenrechter ligt ter beoordeling voor of de hiervoor genoemde incidenten de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de exploitatie- en de DHW-vergunning en het geopend blijven van de inrichting gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid.
8.2
Voorop dient te worden gesteld dat de burgemeester in het kader van het beoordelen van de vrees voor gevaar voor de openbare orde en veiligheid de incidenten in onderlinge samenhang heeft beschouwd. De voorzieningenrechter zal daarom niet heel gedetailleerd ingaan op de incidenten afzonderlijk.
9.1
Ten aanzien van het op 28 maart 2019 in de inrichting aangetroffen ‘Cash Center’ heeft verzoeker op zich terecht gewezen op de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 augustus 2019, waarin twijfel is uitgesproken of op basis van dit enkele feit mag worden aangenomen dat de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de vergunningen en het geopend blijven van de inrichting gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid. Immers, het desbetreffende ‘Cash Center’ is op 28 maart 2019 in beslag genomen, waarmee het eventuele direct gevaar voor de openbare orde en veiligheid feitelijk is weggenomen. Echter, in samenhang met andere incidenten, kan het aangetroffen ‘Cash Center’ naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel degelijk een rol spelen bij de beoordeling van de vrees voor gevaar voor de openbare orde en veiligheid.
9.2
In dit specifieke geval heeft de burgemeester het aangetroffen ‘Cash Center’ mee mogen laten wegen in zijn beoordeling. In dat kader acht de voorzieningenrechter van belang dat uit het landelijke strafrechtelijk onderzoek ‘Kassa’ van de Ksa in combinatie met het aanvullende politieonderzoek te Bergen op Zoom op voldoende overtuigende wijze is gebleken dat verzoeker daadwerkelijk illegale gokactiviteiten in zijn horeca-inrichting heeft gefaciliteerd. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat uit het onderzoek is gebleken dat de ‘Cash Centers’ worden gebruikt voor het storten van contant geld, waarop een tegoed wordt toegekend aan het op dat ‘Cash Center’ aangemaakte account en dat het tegoed op dat account vervolgens – onder meer – kan worden ingezet om te gokken op de website www.forzza.com. Voorts blijkt uit de informatie van de Ksa dat het uitsluitend via een op een ‘Cash Center’ verkregen account mogelijk is om deel te nemen aan de op de website www.forzza.com aangeboden kansspelen. De burgemeester mocht ervan uitgaan dat, wanneer met dat account wordt gegokt op de website www.forzza.com, de eventuele winsten uitsluitend tot uitbetaling kunnen komen op het ‘Cash Center’ waarop het account is aangemaakt. De burgemeester heeft in het kader van zijn besluitvorming ook mogen aannemen dat, wanneer de hoeveelheid aanwezige contanten in een ‘Cash Center’ te klein is om een behaalde winst aan een klant uit te betalen, de exploitant van de inrichting dat tekort aanvult vanuit de kassa van zijn onderneming. Dat dat in dit geval ook daadwerkelijk is gebeurd, blijkt uit het overzicht dat bij het proces-verbaal van bevindingen van de Ksa van 1 mei 2019 is gevoegd betreffende de geldbedragen en omzetgegevens die in de in de gemeente Bergen op Zoom in beslag genomen terminals zijn aangetroffen. Daaruit heeft de burgemeester mogen afleiden dat in de periode 1 maart 2019 tot en met 27 maart 2019 via het ‘Cash Center’ in de horeca-inrichting [naam horecagelegenheid] een bedrag van € 253,01 is ingelegd om te kunnen deelnemen aan sportweddenschappen op de website www.forzza.com. Op het overzicht is ook een negatief resultaat van € 245,00 vermeld. De burgemeester heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter mogen aannemen dat dit een tekort is dat verzoeker vanuit de kassa van zijn onderneming heeft aangevuld.
10.1
Ten aanzien van de op 30 juli 2019 aangetroffen handgranaten heeft de burgemeester, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, wel degelijk een relatie met de horeca-inrichting mogen leggen. Uit de bestuurlijke rapportage van 30 juli 2019 blijkt dat de meldkamer op die dag omstreeks 11.23 uur een melding ontving van een schoonmaker, die werkzaam was bij de horeca-inrichting, die aangaf dat hij een voorwerp, gelijkend op een handgranaat voor de ingang van de inrichting op de openbare weg had aangetroffen. De handgranaat lag 20 à 25 cm van de muur van de horecagelegenheid. Kort hierna werd ook een tweede handgranaat gezien in de omgeving van de horecagelegenheid, links naast het pand onder de coniferen. Gelet op de locatie van de gevonden handgranaten in de directe omgeving van de horeca-inrichting, acht de voorzieningenrechter een link met de horeca-inrichting aannemelijk, ook indien deze op de openbare weg zijn gevonden. De voorzieningenrechter acht overigens onaannemelijk dat de handgranaten daar bij toeval en zonder bedoeling terecht zijn gekomen.
10.2
Het oudere incident op 27 mei 2015 heeft de burgemeester daarbij ook betrokken. Op die dag heeft de eigenaar van de horeca-inrichting aangifte gedaan. In de nacht van 27 mei 2015 zijn de ramen vernield. Het leek erop of er op de ramen was geschoten en er hing ook een brandgeur in de horeca-inrichting. Uit het onderzoek van de technische recherche is gebleken dat de explosie is veroorzaakt door een handgranaat. Door deze explosie zijn de tafel, ruiten, wanden, vloer en overige voorwerpen in het pand beschadigd.
De stelling van verzoeker, dat dit incident heeft plaatsgevonden voordat aan hem de vergunningen voor de exploitatie van de inrichting zijn verleend en dat het incident daarom niet aan de bestreden besluiten ten grondslag mag worden gelegd, kan niet worden gevolgd. De burgemeester heeft in zijn verweerschrift en ter zitting betoogd dat hij op 27 mei 2015 de inrichting al feitelijk exploiteerde, en dat is door verzoeker ter zitting ook bevestigd.
10.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester beide incidenten, in onderlinge samenhang bezien, ten grondslag mogen leggen aan de bestreden besluiten.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester het incident op 2 november 2019 niet ten grondslag heeft mogen leggen aan de bestreden besluiten. Het incident betrof een autobrand op de Stelleweg te Bergen op Zoom. Verzoeker heeft ten aanzien daarvan opgemerkt dat in de bestuurlijke rapportage ten onrechte is aangenomen dat dit de auto van de broer [naam broer] betrof, maar dat het zijn neef betrof. Een relatie met de horeca-inrichting is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet te leggen. De Stelleweg ligt op behoorlijke afstand van de horeca-inrichting. De burgemeester heeft voorts niet de betrokkenheid van de neef van verzoeker bij de exploitatie van de horeca-inrichting aangetoond. Het enkele feit dat [naam neef] de inrichting veelvuldig bezoekt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om een relatie tussen het incident en de exploitatie van de horeca-inrichting aan te nemen.
12. Tot slot komen in de bestreden besluiten nog een drietal incidenten aan de orde, namelijk die van 18 augustus 2019, 19 augustus 2019 en 25 april 2019. Uit de bestuurlijke rapportage van 28 mei 2019 maakt de voorzieningenrechter op dat de incidenten op 18 en 19 augustus 2019 te maken hadden met een conflict met een zekere cafébezoeker. Deze cafébezoeker heeft aangegeven op 18 augustus 2019 te zijn mishandeld (geslagen en geschopt) in het café. Toen hij het café wilde verlaten, zou verzoeker de uitgang hebben geblokkeerd, waarna hij nog zou zijn bedreigd. De volgende dag is bij de politie melding gedaan van vernieling van de inboedel in de inrichting met honkbalknuppels. Vermoed wordt dat deze vernieling verband hield met het incident van de dag ervoor en dat daarbij dezelfde cafébezoeker betrokken was.
Op 25 april 2019 is er melding gedaan van een gewapende overval op de horeca-inrichting. Uit onderzoek ter plaatse bleek dat er niet direct sprake was van een overval, maar van bedreiging met een vuurwapen.
13.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de genoemde incidenten, uitgezonderd het incident van 2 november 2019, in onderlinge samenhang bezien en gelet op de ernst ervan, de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunningen en het geopend blijven van de inrichting gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid. De burgemeester heeft op goede gronden aangenomen dat de openbare orde en de veiligheid van omwonenden, voorbijgangers en bezoekers bij dergelijke incidenten in het geding is.
13.2
Het voorgaande leidt ertoe dat de burgemeester heeft mogen overgaan tot sluiting van het pand [adres pand] te Bergen op Zoom en dat de aan verzoeker verleende exploitatievergunning en DHW-vergunning op goede gronden zijn ingetrokken.
Duur sluiting
14.1
De voorzieningenrechter acht de door de burgemeester gekozen sluitingsduur van het pand van zes maanden niet disproportioneel.
14.2
De burgemeester heeft met betrekking tot zijn sluitingsbevoegdheid geen beleid vastgesteld. Dat betekent dat hij aan zijn besluit een individuele belangenafweging ten grondslag moet leggen. De burgemeester heeft in bestreden besluit 1 toegelicht dat hij een sluiting voor een periode van zes maanden noodzakelijk acht voor herstel van de openbare orde en om de rust in de omgeving van het pand te kunnen laten terugkeren. In dat opzicht acht de voorzieningenrechter de gekozen sluitingsduur niet onredelijk.
14.3
Bestreden besluit 1 geeft echter geen blijk van een belangenafweging waarbij ook de belangen van verzoeker bij het geopend kunnen houden van de horeca-inrichting zijn betrokken. In zoverre moet worden geoordeeld dat aan bestreden besluit 1 een motiveringsgebrek kleeft. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat hij die belangenafweging echter wel heeft gemaakt en dat hij heeft gevonden dat het persoonlijk (financieel) belang van verzoeker niet kan opwegen tegen het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde. De voorzieningenrechter acht die afweging niet onredelijk.
Slotoverwegingen
15.1
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden besluiten 2 en 3 in stand kunnen blijven. De beroepen van verzoeker tegen die besluiten zullen daarom ongegrond worden verklaard.
15.2
Het beroep van verzoeker tegen bestreden besluit 1 wordt gegrond verklaard en bestreden besluit 1 zal worden vernietigd vanwege het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek. De burgemeester heeft dat motiveringsgebrek met de toelichting op zitting evenwel hersteld. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand te laten.
16. Gelet op het voorgaande, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken om voorlopige voorziening worden daarom afgewezen.
17. Omdat het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond wordt verklaard, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor dat beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
18. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,= (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,= en wegingsfactor 1).
19. Verzoeker heeft ook verzocht om een schadevergoeding. Daarnaast verzoekt hij om publieke genoegdoening middels een rectificatie. De voorzieningenrechter ziet daarvoor geen aanleiding en wijst deze verzoeken af.
Beslissing
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 1;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 in stand blijven;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 en 3 ongegrond;
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 348,= aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.536,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
Artikel 1:6
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
de houder dit verzoekt.
Artikel 2:28
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
[…]
Artikel 2:28a
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 wordt een exploitatievergunning of verleende vrijstelling ingetrokken indien:
de vergunning/vrijstelling is verleend op grond van door de exploitant verstrekte onjuiste of onvolledige informatie en een ander besluit op de aanvraag zou zijn genomen indien bij het nemen daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
zich in of in de nabijheid van de horeca-inrichting feiten hebben voorgedaan, die – naar het oordeel van de burgemeester – de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid, het woon- en leefklimaat of de zedelijkheid;
indien voor de exploitatie van een openbare inrichting tevens een vergunning op basis van de Drank- en Horecawet is vereist en deze vergunning is ingetrokken.
2. Een exploitatievergunning of vrijstelling kan worden ingetrokken:
indien is of wordt gehandeld in strijd met de verleende vergunning en/of de daaraan verbonden voorschriften;
indien niet langer wordt voldaan aan de eisen die bij of krachtens deze verordening zijn bepaald;
de intrekking van de vergunning op grond van het eerste lid, onder b, kan eerst geschieden een maand nadat van het voornemen daartoe aan de vergunninghouder schriftelijk mededeling is gedaan;
indien in een openbare inrichting de functie van leidinggevende wordt uitgeoefend door een persoon, die niet op de vergunning met betrekking tot dat bedrijf als zodanig is vermeld;
op verzoek van de exploitant.
[…]
Artikel 2:80
1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten, als daar:
wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of
is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen of
door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen of
zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die naar het oordeel van de burgemeester de vrees wettigen dat het geopend blijven van het voor publiek toegankelijk gebouw of het bij dat gebouw behorende erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.
[…]
Drank- en Horecawet (DHW)
Artikel 3
Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
[…]
Artikel 31
1. Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien:
de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvrage een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen;
zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
e vergunninghouder in de in de artikelen 30 en 30a, eerste lid, bedoelde gevallen geen melding als in die artikelen bedoeld heeft gedaan.
2. Een vergunning kan door de burgemeester worden ingetrokken indien de vergunninghouder de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen, niet nakomt.
3. Een vergunning kan voorts door de burgemeester worden ingetrokken, indien:
er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd;
een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 30a, eerste lid, om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 30a, vijfde lid.
[…]