ECLI:NL:RBZWB:2019:4577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
AWB- 19_3049 + AWB- 19_3091 + 1AWB- 19_3093 + AWB- 19_3664 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting horeca-inrichting en intrekking vergunningen door burgemeester Bergen op Zoom

Op 8 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, waaronder de burgemeester van Bergen op Zoom, betrokken waren. De zaak betreft de sluiting van een horeca-inrichting en de intrekking van vergunningen in verband met de aanwezigheid van een Cash Center, dat mogelijk illegaal gokken faciliteerde. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de burgemeester van 27 juni 2019, die hen een last onder bestuursdwang oplegde en hun vergunningen introk. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de burgemeester voldoende redenen had om te vrezen dat het van kracht blijven van de vergunningen gevaar zou opleveren voor de openbare orde en veiligheid. De voorzieningenrechter heeft daarbij de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder eerdere incidenten in de horeca-inrichting en de informatie van de politie en de Kansspelautoriteit. De burgemeester heeft ter zitting aangegeven dat hij de werking van de bestreden besluiten heeft opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie en incidenten in de horeca-inrichting gerechtvaardigd heeft gehandeld. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/3049 HOREC VV, BRE 19/3091 HOREC VV, BRE 19/3093 HOREC VV en BRE 19/3664 HOREC VV

uitspraak van 8 augustus 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1], te Bergen op Zoom,
[verzoeker 2] en [verzoeker 3], te Bergen op Zoom,
verzoekers,
gemachtigde: mr. P. Koorn,
en

de burgemeester van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] / [verzoeker 3] hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 27 juni 2019 (bestreden besluit 1 en 2) van de burgemeester inzake een opgelegde last onder bestuursdwang strekkende tot sluiting van het pand aan de [adres] voor een periode van drie maanden. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van [verzoeker 1] is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 19/3049 HOREC VV en het verzoek van [verzoeker 2] / [verzoeker 3] onder zaaknummer BRE 19/3093 HOREC VV.
[verzoeker 1] heeft ook bezwaar gemaakt tegen het besluiten van de burgemeester van 27 juni 2019 (bestreden besluit 3 en 4) inzake de intrekking van de aan hem verleende exploitatievergunning en drank- en horecavergunning. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze verzoeken zijn bij de rechtbank bekend onder zaaknummers BRE 19/3091 HOREC VV en BRE 19/3664 HOREC VV.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 juli 2019, gelijktijdig met een zestal samenhangende verzoeken. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder] , [woordvoerder verweerder] en [woordvoerder verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[verzoeker 1] exploiteert de horeca-inrichting ‘ [naam horeca-inrichting] ’ aan de [adres] . Aan hem is daartoe per 1 februari 2016 een exploitatievergunning ingevolge de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verleend. Daarnaast beschikt [verzoeker 1] over een drank- en horecavergunning van 18 oktober 2016 en een aanwezigheidsvergunning speelautomaten van 3 juni 2016. [verzoeker 2] en [verzoeker 3] zijn eigenaar van het pand.
Uit politie-informatie en informatie van de Kansspelautoriteit (Ksa) is de burgemeester gebleken dat [verzoeker 1] in de horeca-inrichting gelegenheid heeft gegeven tot illegaal gokken dan wel dat [verzoeker 1] illegaal gokken aldaar heeft gefaciliteerd, door het plaatsen van een zogenaamd ‘Cash Center’ in de inrichting. Bij brieven van 3 mei 2019 heeft de burgemeester [verzoeker 1] erop gewezen dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een criminele activiteit, namelijk het aanbieden of laten aanbieden van gokspellen in zijn horeca-inrichting zonder een daarvoor verleende vergunning. De burgemeester heeft daarbij ook vermeld dat [verzoeker 1] tevens anderen in staat heeft gesteld (grote) onbelaste gokwinsten te behalen, welke mogelijk werden/worden gebruikt om andere criminele activiteiten te faciliteren. De burgemeester heeft aangekondigd:
voornemens te zijn om de exploitatievergunning voor de horeca-inrichting aan de [adres] in te trekken;
voornemens te zijn om de drank- en horecavergunning in te trekken voor de horeca-inrichting aan de [adres] ;
voornemens te zijn om [verzoeker 1] middels een last onder bestuursdwang te gelasten de horeca-inrichting te sluiten voor publiek.
Verzoekers hebben daartegen hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft de burgemeester bij bestreden besluit 1 [verzoeker 1] gelast op grond van artikel 2:80 van de APV om het pand aan de [adres] met ingang van 1 juli 2019 12.00 uur te sluiten en ervoor zorg te dragen dat het pand gesloten blijft voor een periode van drie maanden. De burgemeester heeft daarbij vermeld dat, indien [verzoeker 1] geen gehoor geeft aan de last, hij met toepassing van bestuursdwang het pand zal laten afsluiten. Aan [verzoeker 2] en [verzoeker 3] is bij bestreden besluit 2 een gelijkluidende last opgelegd.
Bij bestreden besluit 3 heeft de burgemeester, met toepassing van artikel 2:28a, eerste lid, onder b en c, van de APV, de per 1 februari 2016 aan [verzoeker 1] verleende exploitatievergunning per direct ingetrokken. De burgemeester heeft daarbij vermeld dat dat betekent dat [verzoeker 1] niet langer gerechtigd is in het pand [adres] een openbare inrichting te exploiteren.
Bij bestreden besluit 4 heeft de burgemeester, met toepassing van artikel 31 van de DHW, de DHW-vergunning van 18 oktober 2016 per direct ingetrokken. De burgemeester heeft daarbij vermeld dat dat betekent dat [verzoeker 1] niet langer gerechtigd is om in het pand [adres] alcoholhoudende dranken te schenken. De burgemeester heeft tevens besloten dat [verzoeker 1] gedurende vijf jaar na de verzenddatum van het besluit geen nieuwe DHW-vergunning kan aanvragen.
De burgemeester heeft ter zitting aangegeven dat hij heeft besloten om de werking van de bestreden besluiten op te schorten tot nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2. Verzoekers betwisten dat er sprake is geweest van illegaal gokken in de horeca-inrichting van [verzoeker 1] . Volgens verzoekers hebben zich in de horeca-inrichting geen feiten voorgedaan op grond waarvan de burgemeester tot de genomen maatregelen mocht overgaan. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de bestreden besluiten niet zijn genomen in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Verzoekers hebben erop gewezen dat de bestreden besluiten directe en zwaarwegende gevolgen hebben. Verzoekers hebben in dat verband toegelicht dat [verzoeker 1] per direct de inkomsten uit het pand en de daarin gedreven onderneming zijn ontnomen, dit terwijl hem ook de inkomsten uit de exploitatie van het Cash Center zijn ontnomen. Dit alles zal waarschijnlijk tot gevolg hebben dat [verzoeker 1] de financiële lasten niet meer kan dragen en naar alle waarschijnlijkheid failliet zal gaan. Daarmee heeft de intrekking van de vergunningen volgens verzoekers direct ook gevolgen voor de werknemers, leveranciers en andere stakeholders, en daarmee is volgens verzoekers geen rekening gehouden in de bestreden besluiten. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter daarom verzocht de bestreden besluiten te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW bepaalt dat een vergunning door de burgemeester wordt ingetrokken, indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
4.2.
Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de APV is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 2:28a, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV wordt een exploitatievergunning of verleende vrijstelling, onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 ingetrokken indien zich in of in de nabijheid van de horeca-inrichting feiten hebben voorgedaan, die – naar het oordeel van de burgemeester – de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid, het woon- en leefklimaat of de zedelijkheid.
4.3.
Artikel 2:80, eerste lid, aanhef en onder d, van de APV bepaalt dat de burgemeester een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk kan sluiten, als daar zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die naar het oordeel van de burgemeester de vrees wettigen dat het geopend blijven van het voor publiek toegankelijk gebouw of het bij dat gebouw behorende erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.
5. De burgemeester is door de politie met een bestuurlijke rapportage op de hoogte gesteld van het onderzoek ‘Kassa’ van de Ksa over de samenhang tussen Cash Centers en het aanbieden van niet vergunde en daarmee illegale kansspelen via de website www.forzza.com. De politie heeft de burgemeester gemeld dat de Cash Centers op ongeveer 140 locaties zijn geplaatst, waarvan vier in de gemeente Bergen op Zoom, en dat er op 28 maart 2019 drie Cash Centers in de gemeente Bergen op Zoom in beslag zijn genomen. De politie heeft de burgemeester in overweging gegeven om bestuurlijke maatregelen te treffen.
Uit een onderzoek van de Ksa heeft de burgemeester afgeleid dat op de Cash Centers accounts kunnen worden aangemaakt, waarop contant geld kan worden gestort, en dat met behulp van deze accounts via een mobiele telefoon/tablet/computer op de website www.forzza.com op sportwedstrijden kan worden gegokt. Hierdoor ontstaat volgens de burgemeester een verstoring van en gevaar voor de openbare orde en veiligheid. Het feit dat de gewonnen bedragen alleen kunnen worden geïnd via het Cash Center waarop het account is aangemaakt, heeft in de overwegingen van de burgemeester een belangrijke rol gespeeld, zo blijkt uit de bestreden besluiten. Dit kan er volgens de burgemeester namelijk toe leiden dat er grote geldbedragen contant aanwezig zijn in de inrichting waar het Cash Center is geplaatst. De aanwezigheid van deze bedragen kunnen volgens de burgemeester gelegenheid geven tot een aantasting van de openbare orde en veiligheid en risico’s brengen voor de nabije omgeving van het pand en ook voor de bezoekers van dat pand/bedrijf.
6. Verzoekers willen met hun verzoeken bereiken dat, zolang er niet op hun bezwaarschriften is beslist, het pand [adres] geopend mag blijven voor publiek en dat [verzoeker 1] in dat pand gedurende die periode het horecabedrijf mag blijven uitoefenen en exploiteren. De voorzieningenrechter constateert dat het geschil zich toespitst op de vraag of zich in de horeca-inrichting ‘ [naam horeca-inrichting] ’ feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunningen en het geopend blijven van de inrichting gevaar zou opleveren voor de openbare orde en veiligheid. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de APV het oordeel, of er sprake is van feiten die het oordeel rechtvaardigen dat gevaar voor de openbare orde en veiligheid optreedt, nadrukkelijk bij de burgemeester heeft neergelegd, zodat de voorzieningenrechter zich voor wat betreft de exploitatievergunning meer terughoudend moet opstellen.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester voor het nemen van de bestreden besluiten heeft mogen uitgaan van de informatie die door de politie aan hem is verstrekt (onder meer de bestuurlijke rapportage onderzoek ‘Kassa’ en proces-verbaal van bevindingen van de Ksa) over de werking van de Cash Centers in het algemeen. Op basis daarvan heeft de burgemeester geloofwaardig mogen achten dat de Cash Centers worden gebruikt voor het storten van contant geld, waarop een tegoed wordt toegekend aan het op dat Cash Center aangemaakte account en dat het tegoed op dat account vervolgens – onder meer – kan worden ingezet om te gokken op de website www.forzza.com. Voorts blijkt uit de informatie van de Ksa dat het uitsluitend via een op een Cash Center verkregen account mogelijk is om deel te nemen aan de op de website www.forzza.com aangeboden kansspelen. De burgemeester mocht er ook van uitgaan dat wanneer met dat account wordt gegokt op de website www.forzza.com, de eventuele winsten uitsluitend tot uitbetaling kunnen komen op het Cash Center waarop het account is aangemaakt. De burgemeester heeft in het kader van zijn besluitvorming ook mogen aannemen dat, wanneer de hoeveelheid aanwezige contante in een Cash Center te klein is om een behaalde winst aan een klant uit te betalen, de exploitant van de inrichting dat tekort aanvult vanuit de kassa van zijn onderneming. Ter zitting is namens de burgemeester toegelicht dat hij voor deze conclusie ook steun vindt in de door verschillende verzoekers overgelegde afrekeningen van de Cash Centers.
7. Vast staat dat in de horeca-inrichting van [verzoeker 1] een Cash Center is aangetroffen. De burgemeester heeft er voor het nemen van de bestreden besluiten naar het oordeel van de voorzieningenrechter van uit mogen gaan dat dit Cash Center dezelfde functionaliteiten heeft als de Cash Centers waarover de Ksa heeft gerapporteerd.
De Ksa heeft bij het proces-verbaal van bevindingen van 1 mei 2019 een overzicht gevoegd met betrekking tot de geldbedragen en omzetgegevens die in de in de gemeente Bergen op Zoom in beslag genomen terminals zijn aangetroffen. Ter zitting heeft de burgemeester een beter leesbare versie van dat overzicht overhandigd en heeft hij een nadere toelichting gegeven. De voorzieningenrechter heeft daaruit begrepen dat in de periode 1 maart 2019 tot en met 27 maart 2019 via het Cash Center in de horeca-inrichting ‘ [naam horeca-inrichting] ’ een bedrag van € 253,01 is ingelegd om te kunnen deelnemen aan sportweddenschappen op de website www.forzza.com.
Dat ook in de inrichting ‘ [naam horeca-inrichting] ’ daadwerkelijk deel is genomen aan die kansspelen, is niet gebleken. De burgemeester is daarvan ook niet uitgegaan.
Heeft de burgemeester mogen concluderen dat deze de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunningen en het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid? Op basis van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden kan dat worden betwijfeld. Immers is het desbetreffende Cash Center op 28 maart 2019 in beslag genomen, waarmee het eventuele direct gevaar voor de openbare orde en veiligheid feitelijk is weggenomen.
Evenwel hebben zich tussen de inbeslagname van het Cash Center en de bestreden besluiten incidenten voorgedaan in de inrichting. De politie heeft de burgemeester bij bestuurlijke rapportage van 28 mei 2019 geïnformeerd over een drietal incidenten.
Op zondag 19 augustus 2018, omstreeks 13.38 uur, is aangifte gedaan van openlijke geweldpleging in de inrichting op 18 augustus 2018. Die aangifte is na een aantal dagen weer ingetrokken.
Op zondag 19 augustus 2018, omstreeks 22.33 uur, is er een melding binnengekomen bij de meldkamer dat bij [naam horeca-inrichting] de inboedel werd vernield. Er is geen aangifte gedaan van de vernieling. Ter plaatse is gebleken dat alle betrokkenen geen medewerking wilden verlenen aan het politieonderzoek.
Op donderdag 25 april 2019, omstreeks 23.37 uur, is er een melding binnengekomen bij de meldkamer dat er een gewapende overval gepleegd was in [naam horeca-inrichting] . Uit kort onderzoek ter plaatse is gebleken dat er niet direct sprake was van een overval, maar van bedreiging met een vuurwapen. Ook tijdens dit incident is geen medewerking verleend aan het politieonderzoek.
Voorts heeft de politie in de bestuurlijke rapportage melding gemaakt van de antecenten die van betrokkene in het politieregistratiesysteem zijn geregistreerd.
Ter zitting is namens de burgemeester medegedeeld dat hij deze feiten en omstandigheden ook ten grondslag wil leggen aan zijn conclusie dat gevreesd kan worden dat het geopend blijven van het pand voor publiek een ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid als bedoeld in artikel 2:80, tweede lid, van de APV, gerechtvaardigd en geven deze dan ook voldoende grond voor een tijdelijke sluiting van het pand, in elk geval zolang niet op het bezwaar van verzoekers is beslist.
De voorzieningenrechter vindt het daarom niet nodig om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat hij het mogelijk acht en ook verwacht dat de burgemeester binnen drie maanden na deze uitspraak op de bezwaren van verzoekers zal hebben beslist.
Of de genoemde feiten en omstandigheden ook voldoende grond vormen voor een permanente intrekking van de DHW-vergunning en de exploitatievergunning, betwijfelt de voorzieningenrechter, maar dat kan in bezwaar door de burgemeester worden heroverwogen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.